David is weggekropen in de spelonk op de vlucht voor zijn vijanden en in de nood van de verlatenheid. In zijn uitroep dat niemand zorgt voor zijn ziel klinkt de Godverlatenheid door. Maar niet zo dat hij niet weet waar hij het zoeken moet: David roept tot God. Zijn gebed is onderwijs voor ons. Om in geloof houvast te vinden aan God. Zielzorg gemist, gevraagd en gekregen.
Psalm 142 vers 5b en 8a: ‘[5b] niemand zorgde voor mijn ziel. [8a] Voer mijn ziel uit de gevangenis, om Uw Naam te loven‘.
Zielzorg
1. Gemist;
2. Gevraagd;
3. Gekregen.
1. Zielzorg gemist
Gemeente, jongens en meisjes, Psalm 142 is een schreeuw uit een sombere spelonk. Een roep naar God uit een donkere grot. Het is de stem van David. Hij zit in de grot, hij is weggekropen in de spelonk. David is in nood.
We hebben het gelezen in Psalm 142 het eerste stukje van vers 4. Mijn geest overstelpt was. Overstelpen dat is een heel bedreigend woord. Bedelven, begraven, verpletteren. Zijn noden en zorgen zijn als rotsblokken die als een lawine over hem heen komen en hem willen verpletteren en begraven.
David is uitgeteerd. Hij riep tot de Heere. Vers 2. Stortte mijn klacht uit voor Zijn aangezicht. Hoort u hoe intens dit roepen is? Ik roep, ik smeek, ik geef mijn benauwdheid te kennen. Ziet u hem zitten daar weggekropen in die spelonk? Benauwd, uitgeteerd. Wat is er dan aan de hand? Waarom zit hij daar weggekropen in die grot, wat doet David daar in die spelonk?
Er zijn twee dingen aan de hand. Allebei beginnen ze met een ‘v’. In de eerste plaats zijn vijanden. David vreest voor zijn vervolgers. Die het op zijn leven gemunt hebben. Red mij van mijn vervolgers. Want ze zijn machtiger dan ik. Daarom zit hij daar weggekropen in die donkere grot. Daarom is hij zo moedeloos, zo uitgeput.
Het is een Psalm uit de tijd van het leven van David dat hij moest vluchten voor koning Saul. We zouden het de grottenperiode in zijn leven kunnen noemen. 1 Samuël 22-26, hoofdstukken die over die grottenperiode gaan. David voelt zich als een opgejaagd dier. Als een veldhoen op de berg, als een patrijs. Schichtige vogel. Daarom zo schuw was. Opgejaagd als een veldhoen op de berg. En dan moet hij ook nog eens beducht zijn op de strikken die voor hem geplaatst zijn.
1 Samuël 18 vers 22, Saul zet zijn dochter Michal in. Ik zal haar hem, David, geven en zij zal hem tot een valstrik zijn. Dat gaat ver, zelfs zo ver dat zijn vrouw gebruikt wordt om een strik zijn. Hij moet overal over zijn schouders heen kijken, overal op zijn hoede zijn.
Ik zou een tweede noemen. Verlatenheid. Na het opschrift bestaat deze Psalm uit twee onderdelen. Vers 1-5 en 6-8. Die beide gedeelten van Psalm 142 eindigen met een gebed. Niemand zorgde voor mijn ziel. Het einde van vers 5. En ook aan het einde van de Psalm. Voer mijn ziel uit de gevangenis.
In plaats van dat ze het in die grottenperiode voor hem opnemen, dan gingen ze erop uit en zeggen tegen Saul hij is daar en daar. En dan is hij weer opgejaagd. Hij lijdt aan die eenzaamheid. Zware last op zijn schouders. Dan kan het zijn dat de woorden van David vanmorgen in uw of jouw ziel blijven haken.
Ik moet denken dat wat Spurgeon over deze Psalm zegt: de somberheid van deze spelonk die ligt als een waas over deze Psalm ligt. De waas van je alleen voelen, niemand die naar je uitkijkt. Zo is het misschien wel in uw of jouw leven een grottenperiode. Nergens echt tot rust komen. Wegkruipen voor het gevaar. Misschien wel een uittekening van uw of jouw leven op dit moment. Opgejaagd, ja door wie? Misschien wel door mensen.
U ziet hem of haar die u opjaagt misschien wel voor je. Nooit op je gemak voelt. In wiens gezelschap je altijd geneigd bent om je terug te trekken in de spelonk van je hart. Al is het misschien maar een in de familie, en dan kijken de anderen weg. Wat komt het dan dichtbij.
Het hoeven niet alleen mensen te zijn maar het kunnen ook de binnenpraters zijn, de stemmetjes van binnen. Denk je nu echt dat het waar is? Als je dan een kind van God zou zijn, waarom neemt dat pad dan zo’n onmogelijke, moeilijke richting? Waar is God op wie je vertrouwde, op Wie je bouwde?
Zo kunnen het de binnenpraters zijn die je opjagen. Schuchter. Geen wapens om er tegen op te treden. Misschien zijn de opjagers in je leven wel de begeerten van je leven, de lusten die uit je hart komen. Ze willen je vangen. Je probeert weg te komen, ze geven niet op. Ze willen je meetrekken en je trekt je terug. Bang en onzeker. Niemand zorgt voor mijn ziel. En wat kan dat naar je toe komen. Dan kun je rustig thuis op de bank zitten en toch op de vlucht zijn.
Zoek het nog een keer op, klik het nog een keer aan, schenk het nog een keer in. Ze geven niet op. Wat een strijd. Niemand zorgde voor mijn ziel. Toch gemeente, we moeten die noodkreet van David uit de David verder uitluisteren. Want er klinkt ook iets van Godsverlatenheid in door. Zielzorg gemist niet alleen van mensen maar ook van God. Niemand zorgde voor mijn ziel.
U zegt, ja maar hij roept toch tot God? Ja maar waar is het antwoord van God? Ja maar hij zegt toch de Heere zijn deel is. Gaat de Heere zo met Zijn deel om? Hij zegt toch dat God zijn pad kent. Maar dat pad loopt ondertussen door de wildernis van Judea, dat gebied met al die grotten. Voelt u, er zit ook iets van Godverlatenheid in. Waarom gaan de dingen zoals ze gaan?
Hij roept wel tot de Heere maar er komt geen antwoord, we lezen het niet in deze Psalm. Ook dat herkent u misschien wel heel pijnlijk. Als de Heere je voor het eerst echt heel lastig maakte. Als je die boze lusten wil losten. Je ziel schreeuwt om zielzorg maar u zit weggekropen in de spelonk.
Die goedkope adviezen, u weet dat misschien ook wel. Geloven, vertrouwen, volhouden. Wat voelt God ver weg voor David. Toch Psalm 142 is niet alleen een gebed maar ook een onderwijzing, een leerdicht. David wil ons wat leren vanmorgen als we opgejaagd zijn, als een veldhoen, weggekropen in de spelonk zitten.
Luister dan naar mijn onderwijzing. Roepen tot God. Al zie je niets van de Heere in je leven. Roepen tot de Heere. David leert ons om niet te zwijgen in de grotten van onze moedeloosheid. Om zielzorg te vragen. Onze tweede gedachte: gevraagd.
2. Zielzorg gevraagd
Dan zien we David daar weggekropen in de spelonk, Saul die het op zijn leven gemunt heeft, eenzaam en alleen. David die zich verlaten voelt door God. Ik moest nog denken aan de spelonk waar David in zat. Weten jullie hoe ze eruit zien? Die hebben we hier niet. In de bergen.
Ze kunnen heel klein zijn of heel groot. Knechten van Saul zagen David niet eens. Wat zit er tussen de hemel en zijn hart? Een heleboel stenen. Zo voelt het als het ware van binnen in zijn hart: waar is God? Hij is helemaal op emotioneel en geestelijk. Uitgeteerd is hij. Als we dan door die opening kijken en David zien, dan zien we een man die niet weet waar hij het zoeken moet. Maar dat is dus niet waar.
Hij is uitgeteerd, uitgeput. Maar hij weet wel waar hij het zoeken moet. Al dat steen weerhoudt hem er niet van naar boven te roepen. David gaat niet moedeloos in de hoek van de spelonk liggen: het is niks en wordt niks. Nee, hij breidt zijn handen uit en roept. Zoals Jona in het binnenste van de vis tot God bad, bidt David in het binnenste van de berg.
Ik kijk naar u en naar jou. Misschien ook wel weggekropen in een spelonk, bang, angstig. Mensen die u opjagen. Binnenpraters. Boze lusten die u in een net willen vangen. Die u op de nek zitten. En naar de Heere roepen voelt als zoveel stenen. Al die moeiten, zorgen voelen als stenen en je wordt er door overstelpt.
Een hoofd vol vragen maar is het net als David met een verlangen om zielzorg? Ligt u moedeloos in de hoek van de spelonk van uw leven of lukt het niet? Kun je niet blijven liggen. Niet het licht laten doorschijnen, de stenen doorbreken. Maar er zit zoveel tussen. Met je handen kun je die stenen niet wegnemen.
Maar het wonder van het roepen tot God is dat je dat met je woorden wel kunt. Als de Geest van de genade en van de gebeden gaat bidden. Juist dan komen de binnenpraters. Bidden heeft geen zin. En hoort God het wel? Luister eens naar je eigen gebed, daar vind je zelf toch al niks van en wat moet God er dan wel niet van vinden? En wat is de verleiding dan groot om het te laten, om het te berusten, of door de uitgang naar buiten te gaan en zelf een stuk verlossing teweeg te brengen.
Zou David ook last hebben gehad van die binnenpraters, vroeg ik mij af. Dan is het toch onbestaanbaar dat God je pad zo leidt. Zo David er ook last van hebben gehad? We moeten voorzichtig zijn met ons antwoord. We kunnen er alles van inlezen. En toch, ik denk dat David er ook last van heeft gehad. 1 Samuël 27. Nu zal ik een van deze dagen door de hand van Saul omkomen.
Nu zal ik toch nog omkomen, zolang gevlucht. Herkent u het, die verzuchting. Dat praten tegen jezelf waar die binnenpraters graag meepraten. Altijd gedacht dat God mijn pad leidde maar nog even en alles is mij uit handen gevallen. Dan gaat David niet bidden maar naar het land van de Filistijnen. Hij heeft er ook last van gehad.
Maar hier is David op zijn plaats. Roept, smeekt om zielzorg. David roept niet alleen maar hij onderwijst, onderwijst ons in deze Psalm. Daar zijn ook de vijanden. Roep tot de Heere, laat je stem horen! Klem je aan Hem vast. Matthew Henry: er is geen spelonk zo diep, zo donker of we kunnen onze gebeden opzenden tot God.
U kunt misschien denken: dieper weggezonken, weggekropen dan ik. Hoort u: geen spelonk dieper dan dat er gebeden kan worden tot God. Laat je spelonk een binnenkamer zijn. Roept tot Hem, smeekt om zielzorg. En toch als we die onderwijzing van David horen, hoe langer je daar over nadenkt hoe schriller je eigen gebeden daarbij afsteken. Heere, leer mij bidden maar dat kan ik niet.
Ook daarvoor is deze Psalm opengegaan. Bidden in de spelonk. Bidden in het paleis. Had hij het maar vaker gedaan, merkte Spurgeon op. Had hij daar maar gebeden op het dak van het paleis en zag zijn buurvrouw in bad. Bidden vanuit de spelonk. David wat leer je ons vanmorgen? In de eerste plaats dat we in ons bidden moeten beperken tot onze nood maar ook wat die nood met ons doet.
Dat is wat David doet. De hele Psalm is samen te vatten met twee woorden: Heere help! Toch gebruikt hij meer woorden. Wat die nood met hem doet. Dan horen we hem worstelen met God. Hoe kan het dat de Heere Zich zo tegen hem verhoudt. Leg daar uw, jouw gebed daar eens naast. De essentie zal altijd zijn: Heere help.
Matthew Henry, weet u het nog. Kunnen zo weggekropen zijn dat het alleen de twee woorden zijn: Heere help! Dat mag ook. Mij opgevallen dat bidden vaak vragen is. Bidden is geen vraaggesprek. Het zou toch wat zijn als man en vrouw alleen maar vragen stellen. Maar je wilt toch graag wat in de ander omgaat.
Daarom geef woorden aan die geestelijke nood bij u losmaakt. Eerste les over bidden uit de spelonk. David laat in dit gebed heel duidelijk verlaten heeft, alleen de Heere hem nog maar kan helpen. David vraagt dus niet alleen: Heere kan u mij helpen, maar geeft er tegelijkertijd woorden aan dat hij het van niemand anders verwacht.
Gebied die alleen maar aan het verklikken zijn richting Saul. Daar moet je zijn. Mensen kunnen mij niet helpen, de Heere alleen. Ik kan mijzelf niet helpen. Wilt U mij helpen, wilt U mij verlossen. Het derde is dat als de Heere hem helpen zal, dat zal leiden tot de grootmaking van de Heere. Hem te eren, Hem groot te maken. Zo pleit David vanuit de spelonk op de Naam, grootmaking, eer van de Heere. Niet dat ik de spelonk uit kan lopen, nee dat zal Uw Naam vergroten. Doe het daarom, Heere. David zit weggekropen in de spelonk. Hij bidt tot zijn God. In dat roepen horen we ook iets doorklinken van dat hij krijgt waarom hij vraagt.
3. Zielzorg gekregen
Ziet u hem nog zitten, als een veldhoen. Niemand zorgde voor zijn ziel. In die nood bidt hij om zielzorg. Hij krijgt het ook, denkt u. Psalm 142 heeft toch een open einde? Als U mij zult verlossen, dan zal ik U verhogen. Dan blijft het toch stil? Dan vertelt David toch niet hoe hij uit de spelonk geleid is.
Daarom is het mij zo uit het hart gegrepen. Roepen uit de spelonk. Het blijft dan wel stil. Op Zijn tijd, Zijn verlossing, Zijn wijze. We hebben alle reden om het einde van deze Psalm goed uit te luisteren. Voer mijn ziel uit de gevangenis om Uw Naam te loven. Als U mij helpt, zal ik U loven.
Even tussen haakjes, misschien doet u dat wel denken aan uw eigen gebeden. Misschien zelfs wel gebeden korter of langer geleden. Heere, als ik beter mag worden, dan zal ik niet op de oude voet verder leven. Heere, als ik verkering mag krijgen, dan zullen we u samen dienen. We moeten wel voorzichtig zijn met wat we zeggen. Want onze geloften moeten wij nakomen.
Is het beter geworden? Of was het een geloften in de nood en toen de nood weg was ook de gelofte. Maar bij God niet. David laat zien dat wij dat ook mogen doen. David laat het in deze onderwijzing zien, hij doet het voor. Biddend pleiten. Zo mag je met de Heere worstelen. Het was even tussen haakjes maar belangrijk om bij stil te staan.
We horen iets van geloofsverwachting. Al biddend uit de spelonk krijgt hij houvast. U kent mijn pad, ja maar hoe gaat dat pad?! Al worstelend met God krijgt hij grond onder de voeten, houvast aan God. Dat is wat geloven inhoudt. Dat is het niet zien maar worstelend aan Hem vasthouden. Hij zal mij niet begeven en niet verlaten. Zo is het met David al worstelend ziet hij het aan het einde van de Psalm helder voor zich.
Dan zal hij de spelonk uitgaan. Dan ziet hij het zo concreet, zo tastbaar voor zich. Nee, hij is nog niet verlost. Ja, hij zit nog steeds in de spelonk. Al biddend krijgt hij al iets van waar hij om vraagt. Dat geloof dat even rotsvast is als die spelonk, die rotsen waar hij in zit. Weet u wat zo wonderlijk is, dat staat niet in Psalm 142 maar in 1 Samuël 24.
Dan gaat hij rechtstreeks van Hebron naar de troon. Nee, dat gebeurt al in die grotten. Saul die hem naroept. Saul moet David rechtvaardigen. Ik zit op het verkeerde pad. De Heere zal je leiden. In geloof kreeg hij houvast aan de Heere. En krijgt hij het uit de mond van zijn vijand al te horen. Kinderen, zo werkt de Heere in grottenperiode. Al even een voorsmaak, boven uitgetild.
Voer mij uit de gevangenis en ik zal U loven. U zegt, dat is mooi ik zie David al uit de spelonk. En toch ik kan er vaak niet bij. Uitgeteerd. Moet ik dan worstelen met God, vaste grond onder de voeten krijgen? Ik kan er niet bij. Zo kun je hier in de kerk ook diep weggekropen zitten. Ik kan wel proberen in de spelonk van uw hart te roepen maar dat helpt niet.
Ik wijs u op de grote Zoon van David. Zijn leven is een grottenperiode geweest. Altijd strikken gezet. Dan kwam er weer een met een strikvraag. Uiteindelijk bleef er niemand over. Die twaalf discipelen, gingen weg deze rede is hart, blijven de twaalf over waarvan er één een vijand was. Toen in de hof van Gethsemane gingen er drie mee maar vielen in slaap toen Hij het het meeste nodig had. Niemand zorgde voor Mijn ziel.
Op Golgotha van God verlaten. De spelonk die Hij is te brengen. Ik mag Hem aanwijzen. Wonderlijk als David in de grot van Adullam zit, dat waren niet de meest beste om zijn schildwacht te zijn.
1 Samuël 2. Benauwd. Met een schuldeiser. Met een bedroefde ziel. Misschien zijn ze er wel alle drie. Om die spelonk Jezus Christus te schuilen. Wat kan de wet je als een veldhoen opjagen. Weet u als spelonk blijft Hij van onschatbare waarde in het leven van Zijn kinderen.
Ze zwerven soms zomaar weer weg uit die spelonk. Door de duivel, eigen hart, binnenpraters. Guido de Bres: kinderen in Zijn wonden velerlei vertroostingen vinden. Allemaal wonden in zijn handen en Zijn zij zijn spelonken. Met benauwde hart, schuldeiser in Zijn wonden allerlei vertroosting te vinden. Daar geeft Hij zielzorg met het offer van Zijn bloed.
Amen.
Zondag 4 juli 2021 – Hersteld Hervormde Gemeente Putten – ds. D.J. Diepenbroek – Schriftlezing 1 Samuël 24 en Psalm 142