Voor de vrouwen is op de vroege morgen de steen die voor het graf gerold was een belemmerend obstakel. Ze kijken naar beneden en weten niet hoe de ze steen zullen afwentelen. Maar bij het graf komende zien ze op. Het geloof ziet op. God richt het hoofd op. De steen is al afgewend! Zo is de afgewentelde steen een gedenkwaardig monument. Niet van Zijn dood maar van het leven: Christus is waarlijk uit de doden opgestaan en leeft.

Markus 16 vers 3 en 4: ‘[3] En zeiden tot elkander: Wie zal ons den steen van de deur des grafs afwentelen? [4] (En opziende zagen zij, dat de steen afgewenteld was) want hij was zeer groot‘.

De steen van Jezus’ graf
1. Een belemmerend obstakel;
2. Een gedenkwaardig monument.

1. Een belemmerend obstakel

Gemeente, jongens en meisjes, het zal een lange sabbat zijn geweest voor Maria Magdelena, Maria de moeder van Jakobus en Salome. De uren tussen vrijdagavond en zondagmorgen zullen langzaam zijn voorbijgegleden. Ze hebben gerust naar het gebod maar met een onrustig hart, denkt u ook niet. Al die vragen over al wat gebeurd was, over hoe het kon, over hoe het nu verder moet.

Gerust met een onrustig hart want hun Meester is gestorven en begraven. Hun verwachting is de grond in geboord. Het zijn immers woorden van de Emmaüsgangers. We hoopten, verleden tijd. Zijn dat niet de woorden van allen? Nu was het stil. Al die stemmen, al die binnenpraters. Nu zijn de uren voorbijgeslopen, heel langzaam. Vrijdagavond naar nu zondagochtend.

De specerijen die ze bij elkaar hebben gepakt om Zijn lichaam te verzorgen. Die specerijen verraden dat ze op weg zijn naar een dode Jezus. Het is nog donker als ze op weg gaan naar het graf. Als we daar die vrouwen zien lopen met een eerste lichtstralen van de morgen. We zien daar drie vrouwen met een grote liefde voor de Heere Jezus met een klein geloof. Wat laait hun hart op. Zij zijn op, zij hebben de specerijen opgepakt. Om Zijn lichaam te balsemen. Grote liefde. Maar ook een klein geloof.

Wat leven ze weinig bij het Woord van de Heere Jezus. En dan zeg ik misschien nog teveel. Waar de vijanden wel bij leefden. Ze hadden een wacht voor het graf gezet. Deze vrouwen met een grote liefde maar een klein geloof. Dan kan het vanmorgen hier of thuis heel dichtbij komen. Met een hart dat brandt, met die diepe overtuiging zonder Hem kan ik niet. De bruid uit het Hooglied: Zulk een is mijn liefste.

En tegelijkertijd zoveel strijd, mist in het hart. Zo weinig houvast over het Woord dat Hij gesproken heeft. Calvijn: een vaste welwillendheid om het houvast in Zijn Woord. Zo weinig houvast aan Zijn borgwerk. Het is vanmorgen misschien wel uit het hart gegrepen. Ik kan niet zonder Hem, ik heb Hem lief, hoe zou ik zonder Hem kunnen leven, en tegelijkertijd als ik uitgesproken heb, dat ik terugdeins en al die vragen komen.

Eerste liefde. Op de Heere Jezus vertrouwen. Als de laatste strohalm je mocht loslaten en in de handen van de Heere Jezus mocht vallen. Dan tintelde het van binnen. Zijn liefde in de ogen, Zijn nabijheid. Dan kun je denken dat het altijd zo blijft. Maar wat kan het later zo grauw worden. Misschien wel even grauw en donker als deze vrouwen op weg naar een dode Jezus. Ja, de herinnering is even dierbaar maar Hij is in het straf.

Wat deze vrouwen moesten leren. De liefde, ja daar zijn geen woorden voor, dat het niet vastligt in mijn hart, maar te leven uit het Woord, het geloof dat het touw is dat aan Hem verbindt. Zo zijn elke keer momenten dat het opnieuw geleerd worden. Dat het vastligt in het Woord dat Hij gesproken heeft. Ook als het vuur bijna uitgedoofd is. Dan ligt het vast in Hem.

Zo volgen we de drie vrouwen op weg naar het graf. Met hindernissen. We hebben de eerste al gezien. Hun verdriet. Dat kleingeloof. Het er niet bij kunnen. Toch drijft die liefde hen naar buiten. Als ze op weg zijn dan is daar al de volgende hindernis. Ze zeggen het tegen elkaar: wie zal ons de steen van het graf afwentelen. Ze hebben er in al de haast eigenlijk niet over nagedacht.

Hoe konden ze Hem vergeten? Ze hebben het met hun eigen ogen gezien op vrijdag. Hoe Hij begraven is. Dan staat er met nadruk bij dat die vrouwen gezien dat die steen voor het graf gewenteld is. Met nadruk die graf van zeer groot. Hoe kunnen ze die steen ooit wegkrijgen, nog los van de wacht en het zegel.

Die specerijen hebben ze bij zich maar dan begrijp je wel dat die steen daar tussen ligt. Zolang die steen daar ligt kunnen zij Zijn lichaam niet balsemen. Ik wil twee lijnen trekken op Paasmorgen naar uw en jouw hart. Een veld met obstakels. Stenen die tussen u en de Heere Jezus inliggen. Dat is die steen, het obstakel. Hoe moet dat precies?

Zo kunnen er in uw en jouw leven ook van die stenen zijn die er tussen liggen, die de toegang tot Jezus belemmeren. Dat kunnen allerlei verschillende stenen zijn. Je schuld, je onwaardigheid. Al die stenen hebben een ding gemeen: hoe krijg ik ze ooit weg? Misschien hebt u er wel een hele tijd tegen aan staan duwen. Obstakels en dat op Paasmorgen.

En dan is het heel opvallend wat Markus aan het begin van vers 4 schrijft. En opziende. Jongens en meisjes, als je die vrouwen nog een keer in gedachten roept, dan kijken ze naar beneden. Dat heeft enerzijds te maken met hun verdriet en dat het donker was, dan moet je wel naar beneden kijken. En dan opziende, niet meer naar beneden maar op. Dan zien ze dat de steen afgewenteld. Is het niet heel opvallend dat het eerste Paaslicht van het hart van deze vrouwen valt als ze opzien. Is dat niet het eerste wat de Heere Jezus zegt als u zo zit te piekeren en mijmeren. Dan roept Hij u toe: opzien, niet meer naar beneden met al die zorgen en onmogelijkheden. Opzien, wat Ik ben opgestaan. Ik leef. Die steen hoeven zullen niet meer af te wentelen want daarvoor heb Ik Mijn engel gezonden.

Opzien van Zijn Paaskracht. Want Hij is het die stenen wegneemt. Een veld van obstakels. Nu de tweede. Die heeft er mee te maken. Die vrouwen leren ons ook niet terug te keren op weg naar het graf. Ze waren verdrietig. Hun Meester was gestorven. Maar ze keerden niet terug. Ze wisten helemaal hoe het moest. Ze hadden er nog geen voorstelling van hoe het ooit moest Zijn lichaam balsemen maar toch konden ze er niet bij wegblijven.

Doe dat vanmorgen ook niet. Blijf niet weg, keer niet terug. Ja, het is waar grote liefde en klein geloof. Het was er wel. Kijk, het tijdgeloof keert altijd op zijn schreven terug. Dit heeft geen zin. Ik moet denken aan Christenreis van Bunyan. Halsstarrig en Ontegenzeggelijk. Dit heeft geen zin. En ze keren terug. Dat is een van de kernmerken van tijdgeloof als de hindernissen komen, dan keert ze terug. Dat kun jij ook doen. Door de kerk te verlaten. Maar je kunt ook binnen de kerk, terwijl je gewoon in de kerkbank zit, vervreemd van de dienst aan de Heere afhaakt.

Onverschilligheid kan of moedeloosheid. Nu is het weer Pasen geworden. Tien, twintig, dertig jaar. Al die hindernissen. Die steen die ik probeer weg te duwen maar niet wegkrijg. Die vrouwen sporen ons aan. Blijf niet bij Hem weg. Maar die vragen. Het is waar, u kunt ze niet oplossen. De vraagtekens tot uitroeptekens maken, dat deden de vrouwen ook niet. Het is Hij die ze oplost. Die van belemmerende obstakels een gedenkwaardig monument maakt.

2. Een gedenkwaardig monument

Zo kijken we nog een keer naar de vrouwen. Gebogen hoofd. De zon staat op opkomen. We kunnen wel zeggen dat de versperde steen hen als een steen op de maag ligt. Hoe kom ik ooit tot Hem? Niet meer naar beneden, naar binnen kijken, dan zullen we de antwoorden niet vinden. Opzien. En dan zien ze dat die steen is weggerold.

Het obstakel is er niet meer. De belemmering is er niet meer. Het graf is open. Je moet je dat zo ongeveer voorstellen jongens en meisjes. Een graf uitgehouwen in de rots. Een platte ronde steen voor het graf gerold. En die steen is weg. En dan moeten we vanmorgen niet zomaar aan die steen voorbijlopen. Het is een gedenksteen, een monument.

Dan moet jij misschien wel denken aan een heel bekend moment in Putten. Het vrouwtje van Putten. Van de week een paar keer langsgefietst en toen was ik al bezig met de voorbereiding van de preek. Dan kijk je er anders naar. Het vrouwtje van Putten met de zakdoek in de hand met het blik gericht op de Oude Kerk. Van de mannen in de Oude Kerk die weggevoerd zijn en waarvan maar een klein deel terugkeerde.

Een monument van de razzia in Oktober 1944. Een steen ter gedachtenis van hen die gestorven is. Dat duivelse geweld van het naziregiem. Zo is het met vele monumenten in ons land herinneren ons aan hen die ons ontvallen zijn. Hoe zit het met deze steen bij het graf bij de Heere Jezus. Niet het monument van een dode Jezus maar van de levende Jezus. De steen is weggerold. Van Hem die dood geweest is maar leeft tot in alle eeuwigheid.

De steen is weggerold. Ik moest nog denken aan Lukas 29 vers 40. Dat gaat om het roepen van Hosanna, de gezegende stenen. Ik zeg u als deze zullen zwijgen, zo zullen de stenen spreken. Want deze steen is een levende steen. Dan zien we iets opmerkelijks, dan kijk ik even naar het begin van vers 5. Maria Magdalena, Maria de moeder van Jakobus en Salomo ze blijven niet op afstand staan maar gaan naar binnen. Nee, ze gaan niet naar binnen om het wonder van Pasen te doorgronden.

Bij Kerst zijn er getuigen. Bij Goede Vrijdag getuigen. Bij de Hemelvaart getuigen, de discipelen zagen Hem opvaren. Bij Pinksteren vele getuigen. Dat zal trouwens ook zo zijn bij het laatste heilsfeit als Hij terugkomt op de wolken van de hemel, alle oog zal Hem zien. Bij de Pasen geen getuigen. Dat is iets tussen de Vader en de Zoon.

De Vader die als het ware het slaapgordijn van de ogen van Jezus openschuift. Het is iets tussen de Vader en de Zoon. Het is volbracht. Dat zegt de Zoon op Goede Vrijdag, de Vader met Pasen. Het is genoeg, het volbracht Mijn Zoon. De vrouwen bleven niet buiten staan gaan maar gingen naar binnen. Spreek je eruit of erover? Erover praten blijf je op afstand staan met een beschouwelijk geloof. Geen geloof in Hem. Zo wenken die vrouwen ons als het ware om het graf in te gaan. Opdat we eruit zouden spreken en niet erover.

Als we er dan in gaan, wat ontvangen we dan machtig Paasonderwijs. De eerste is de volkomenheid van het Borgwerk van de Heere Jezus Christus. Het graf is een confronterende plaats. Ik denk dat u en jij dat kunnen beamen. Ik denk dat u dat kunt beamen als u korter of langere tijd geleden bij een graf hebt gestaan. Dit graf is leeg. Hij heeft er gelegen. Een stukje van de vrijdag, de zaterdag en een stukje van de zondag. Dat lege graf laat zien. Misschien wel dat zinnetje wat in gedachten bij u opkwam uit het orgelspel voor de dienst. Alles, alles is voldaan. Als je vanmorgen buiten het graf blijft staan, op afstand.

Als je er wel over praat. Over de Paasvorst. Als feiten die u onderschrijft. Maar niet als fundamenten van uw leven waar u opstaat. Maar nog buiten staat. En wat waait daar een ijzige wind over de toorn van God over de zonden. We zouden het andersom verwachten. In het graf de dood. Maar hier het leven. Buiten het graf de dood. Denk niet gering over het oordeel. God neemt de zonden zo serieus. Eer Hij ze ongestraft heeft, heeft Hij ze gestraft aan Zijn lieve Zoon.

Blijf niet buiten staan. Maar mijn schuld. Maar ik vind het beeld zo moeilijk. Wat is achter deze vrouwen aankomen? Het is allereerst belijden dat u middenin de dood ligt. Misschien anders dan verwacht. Dat u dacht eerst die of dat te doen. Heere, als het gaat over wat ik U aan kan bieden, dat is alleen maar de dood. Geen gerechtigheden, geen waardigheden, helemaal niets.

Zonden heeft ook iets van dwaasheid in zich. Dat er iets van ons bij moet. Alles is voldaan. Het betekent ook dat u erkend dat u de dood verdiend heeft. Maar daarmee niet buiten het graf kunnen staan. Maar middenin de dood liggend buiten uzelf het leven zoeken in Jezus Christus. Dat is ingaan in het open graf. U alles volbracht, U alles voldaan en ik dus niets.

Wat een ruimte is er dan in het open graf. Blijf je dan vanmorgen liever buiten staan?! Er over spreken dat is veilig op afstand staan. Belijd het maar, middenin de dood te liggen, belijd het maar. Zo mochten de vrouwen naar binnengaan. Het graf is leeg, alles is voldaan. Dan is een geopend graf een heerlijk Paasles. Dat Hij alles heeft voldaan.

In dat geopende graf wordt ook zichtbaar dat Hij de dood heeft overwonnen. Als je dat woord hoort, overwinnen, dat heeft met strijd te maken. Oorlog. Anders dan we zouden verwachten. Hij heeft de dood overwonnen. Alles is netjes opgevouwen. Niets wijst op een strijd maar toch heeft er een strijd plaatsgevonden. Hij heeft de dood op eigen territorium overwonnen. De dood.

Wat kan de dood angst aanjagen. Het kan zijn dat die woorden op een zere plek drukken. Angst voor de dood. Als je gedachten je meenemen hoe zal het zijn als ik moet sterven. En erna? Ik weet wel het is hetzelfde Paaslied: nu jaagt de dood geen angst meer aan. Toch kan het in het leven van een christen zijn dat de dood angst kan aanjagen. Denk ik nogmaals aan Christenreis. Als je dat boek nog niet gelezen hebt, er zijn ook allerlei na vertellingen voor 4-, 8-jarigen, lees dat. Als iemand dit en dat allemaal meegemaakt heeft, zoveel uitreddingen gehad, dan hoef je toch niet meer bang te zijn? En dan in de Doodsjordaan denkt hij nog onder te gaan.

Wat is dat geopende graf balsem voor de ziel tegen de angst voor de dood. Hij is er echt niet. Hij heeft de dood overwonnen. John Owen, een bekende Engelse Godgeleerde, heeft een bekend boek geschreven over de dood die gedood is. Op Pasen is de dood gestorven. De angel is eruit. Dan kan de insect nog angst aanjagen. Maar de angel is eruit.

Als u er buiten staat, dan heeft u alle reden om bang te zijn. Want dan is het sterven de overgang naar de eeuwige dood. Maar in het geopende graf zien we dat de dood ontdaan is van zijn angel. Dan kan de dood nog wel angst aanjagen, maar dan is het graf van de gelovige een wachtkamer, een slaapkamer. Dat tere woord: ontslapen. Het lichaam wacht tot de opstanding. Terwijl de ziel al mag juichen voor de troon van de Levende. Bij het kruis in gedachten sta. Dan gaat het zingen: Hem te zien, de Levende, en geen vreemde. Amen.

 

Zondag 4 april 2021, Eerste Paasdag – Hersteld Hervormde Gemeente Putten – ds. D.J. Diepenbroek – Schriftlezing Markus 16 vers 1-8