De profeet Haggai wordt door de Heere geroepen om de priesters op het tempelplein in Jeruzalem te gaan onderwijzen over de wet. Er is geen tempel en die heilige verrichtingen waarmee de priesters bezig zijn zijn onheilig en onrein in de ogen van God. Het leert ons dat onreinheid besmettelijk is. Alleen in Christus Jezus, de Zoon van God, is volkomen gerechtigheid en heiligheid. Vervolgens klinkt het onderwijs over zegen en vloek.
Haggia 2 vers 15 en 16: ‘[15] Toen antwoordde Haggai, en zeide: Alzo is dit volk, en alzo is deze natie voor Mijn aangezicht, spreekt de HEERE, en alzo is al het werk hunner handen; en wat zij daar offeren, dat is onrein. [16] En nu, stelt er toch ulieder hart op, van dezen dag af en opwaarts, eer er steen op steen gelegd werd aan den tempel des Heere‘.
Haggai en de priesters
1. Onderwijs over rein en onrein [vers 11-15];
2. Onderwijs over zegen en vloek [vers 16-20].
1. Onderwijs over rein en onrein
Gemeente, jongens en meisjes, het werk van een profeet is een wonderlijk werk, hij kiest er niet voor om profeet te worden, de Heere roept hem. Hij beslist niet zelf wanneer hij gaat profeteren, de Heere zendt hem. Hij kiest niet wat hij zal zeggen, de Heere zegt het hem voor en hij mag het naspreken.
En dat is wat we voor ogen zien gebeuren op het tempelplein in Jeruzalem met het deel van het volk van Israel dat teruggekeed is uit de ballingschap daar op de vierentwintigste dag van de negende maand zijn ze bij elkaar op het tempelplein. De tempel is er nog niet, die is er verwoest en van de nieuwe tempel ligt er alleen nog maar het fundament. Maar ze zijn er bijeengekomen voor de dienst van de Heere.
En Haggai besloot niet er ook maar naar toe te gaan, de Heere zendt hem op die dag, op dat moment naar het tempelplein in Jeruzalem. Hij zegt de woorden voor en Haggai mag ze naspreken. En dan stuurt God Haggai naar de priesters. We hebben het gelezen in vers 12, vraag nu de priesters naar de wet.
We zouden zeggen dat is een kolfje naar hun hand want de priesters zijn helemaal thuis in de wet van God, ze zijn doorkneed in de dienst van de Heere. Als je ergens met vragen over de wet naartoe moet gaan, dan is het toch wel naar de priesters.
Maar de Heere Hij draait het om. Haggai gaat niet naar de priesters toe om onderwijs over de wet te ontvangen, Hij zendt hem om hen onderwijs over de wet te geven. En zo stelt Haggai de priesters in Jeruzalem twee vragen. We zien het in vers 13 en vers 14. Zie, zegt Haggai, iemand draagt heilig vlees in de slip van zijn kleed, en hij raakt met zijn slip aan het brood, of aan het moes, of aan den wijn, of aan de olie, of aan enige spijze, zal het heilig worden?
We moeten dat, jongens en meisjes, ook weer zo voor ons zien, een priester met een lang kleed aan en de zoom van zijn kleed heeft daar iets dat onrein, onzuiver, onheilig is. En dan moet Haggai vragen, als iemand nou met de slip van zijn kleed, van zijn mantel nou brood aanraakt of wijn of moes aanraakt, met dat heilige vlees dat hij in de zoom van zijn kleed draagt, zal dat dan ook heilig worden?
De priesters weten het: nee. Als je iets heiligs in je kleed draagt, heilig vlees, en je raakt daarmee ander voedsel aan, dan wordt dat niet heilig, rein. En dan moet Haggai het omdraaien. Als iemand iets onheiligs draagt, en hij raakt dan dat brood, die wijn, die moes aan, zal het dan onrein worden? En opnieuw hoeven de priesters niet lang na te denken: dat zal onrein worden.
Ik kan mij voorstellen dat dat voor jullie best lastig is. Wat moeten we ons hierbij voorstellen, waar gaat het over? Er is geen tempel meer en geen priesters, en we kennen geen onrein vlees en als iemand het aanraakt dat het onrein wordt. Zal het dan onheilig, onrein, onheilig worden?
Een voorbeeld. Een kist met appels. Als in die kist met appels een rotte appel zit, wat gebeurt er dan als je die kist laat staan. Ik denk dat je het wel weet: die rotte appel gaat andere appels aansteken. Eerst een rotte appel, dan twee, dan drie totdat de hele kist vol is met rotte appels. En als je het omdraait: een kist met rotte appels en een goede appel, gaat het dan ook zo? Dat er eerst een goede appel is en dan twee en dan drie? En als je niks zou doen, dan die hele kist? Nee. Dus een rotte appel steekt de andere aan. En een goede appel zorgt er niet voor dat de hele kist goed wordt.
Probeer dat maar voor je te houden, want dat is wat Haggai de priesters voorhoudt. Zie je hem lopen, die priester met heilig vlees in zijn kleed, in de slip van zijn mantel. Alles wat hij met die mantel aanraakt, wordt echt niet rein. Zo is het nu ook op het tempelplein in Jeruzalem, zegt Haggai. Jullie zijn hier bijeengekomen op het tempelplein, ook al is er geen tempel en alleen maar het fundament.
Je kunt wel met heilig vlees rondlopen en offeren, maar daarmee wordt al dat andere niet heilig in de ogen van de Heere. Zo brengt Haggai een confronterende boodschap. We zijn toch bezig met heilige verrichten. Dan kan zo maar de gedachte zijn dat al die nalatige dingen ook heilig en zuiver worden. Nee zegt Haggai, net als die priester met dat vlees dat wordt niet allemaal rein wat hij aanraakt.
Sterker nog, en dan kantelt het beeld, het is niet zo dat het goede wat jullie doen, de heilige verrichtingen op het tempelplein, de rest van het volksleven en van het persoonlijke leven, dat Godsdienstige leven, zuiver maakt. Integendeel: dat onzuivere en dat verkeerdige, en zondige leven dat besmet zelfs de offerdienst die hier plaatsvindt.
Zij dachten: het goede dat we hier op het tempelplein in Jeruzalem doen dat spreidt zich uiteindelijk uit over ons hele leven en ons hele volksleven, en Haggai zegt het is precies het omgekeerde: al dat nalatige besmet zelfs jullie bezigheden zodat het ook onrein en onheilig in de ogen van de Heere wordt.
Haggai zegt tegen de priesters dat hun offers hen niet heiligen maar dat hun verkeerde houding hun offers ontheiligt. Zo zien we ze in gedachten staan, Haggai en de priesters, en ik kan mij zo maar voorstellen dat het volk er in een kring omheen stond om mee te luisteren. U denkt misschien: hoe raakt dat nou mij, wat heeft dat met mijn leven te maken?
Laat ik twee dingen noemen die uit het onderwijs van Haggai voortvloeien. Onreinheid is besmettelijk. Dat heeft Haggai de priesters op het hart gebonden, vers 14, die priester alles wat hij aanraakt wordt onrein. Dat was toen en is nu ook. Al hebben we geen tempel en priesters meer omdat we weten dat het Offer gebracht is en er geen offers meer hoeven plaats te vinden. Maar dat waar Haggai de vinger bijlegt is nog steeds zo: onreinheid is besmettelijk.
Jongeren doen het heel graag, van die korte filmpjes kijken. Maar wat zie je dan eigenlijk, wat komt er langs? De beelden die getoond worden, de woorden die gezegd worden. Of het nou in het Nederlands of het Engels is. Je keek er de eerste keer misschien van op: o, wat hier gezegd wordt is toch eigenlijk wel een beetje op de rand, dat kan eigenlijk niet, eigenlijk iets over de rand. Maar ja, je luistert er maar overheen, je doet alsof het niet gezegd wordt. En de keer erop is het nog steeds wel ongemakkelijk, maar hoe langer je dat doet, hoe meer het gewoon gaat worden. De ene rotte appel heeft de andere aangestoken. En die wereld en die filmpjes en die muziek die er gedraaid wordt, en hoe over vrouwen gesproken wordt, ik maak het maar even heel concreet, dat gaat je infecteren. Dat zijn woorden die je zelf ook gaat gebruiken. En de eerste keer schrik je er misschien voor terug, maar naar verloop van tijd kijk je er niet meer van op.
Of als je zelf een Netflix abonnement hebt geregeld, wat kijk je allemaal? Zul je niet vergeten dat onreinheid besmettelijk is, dat het je afstompt. Dat wat je ziet ga je steeds normaler vinden maar vergeet niet: dat is niet normaal, maar jij wordt erdoor besmet, erdoor aangestoken. De muziek die we luisteren, de beelden die we zien, de teksten die gesproken worden besmetten ons leven.
Het kan ook zijn als u op kantoor werkt, veel onchristelijke collega’s. De eerste paar maanden was het misschien vreemd en onwennig en schrok u er ook nog weleens van, wat leeg eigenlijk hoe ze leven. Voor de sportzomer, of voor de carrière, of voor de vakantie, of vult u maar in, wat leeg eigenlijk. Je kan er zomaar door aangestoken worden want onreinheid is besmettelijk.
Het geldt trouwens ook als u de Heere vreest, met die ene zonde aan de hand houden. Dan is die ene zonde, die boezemzonde, een vlieg die de zalf van de apotheker laat stinken. Het is besmettelijk. Dat is het eerste wat wij leren uit de preek van Haggai op de vierentwintigste dag van de negende maand, zo lang geleden in Jeruzalem gehouden maar nog steeds actueel: onreinheid is besmettelijk.
En dan het tweede, heeft er alles mee te maken. Dat een beetje heiligheid, een beetje Godsdienst, uw hele leven niet heilig, zuiver maakt in de ogen van God. Dat dachten de priesters: er is een heleboel dat niet deugt, we zijn op een heleboel punten nalatig gebleven, niet in de laatste plaats als het om het hoofdthema van Haggai dat we de tempel niet herbouwd hebben, maar we proberen er tenminste nog het beste van te maken. We hebben er een altaar neergezet, we proberen nog de offerdienst te laten plaatsvinden. Een beetje Godsdienst en dat zal dan vanzelf wel het persoonlijke leven, dat hele volksbestaan doortrekken, dat is niet waar.
Als die priester met dat heilige vlees in zijn kleed liep ook niet alles wat hij aanraakte heilig werd. En ook dat kan ook zomaar in ons denken wortel geschoten hebben: een beetje Godsdienst, misschien net genoeg om zalig te worden, net genoeg om mijn leven te doortrekken?! Zo ziet uw leven er misschien ook wel uit, een ruïne, net als in Jeruzalem, maar er staat tenminste nog wel een altaar, en er wordt nog geofferd, ik probeer te doen wat ik kan doen en dan hoop ik maar dat het genoeg is en dat het uiteindelijk mijn hele leven zal doortrekken. Zo kun je dat denken. Als je je hart vergelijkt met een huis, ik heb een heilige kamer, dat is de zondag, dat is een kerkdienst, dat zijn de momenten als doordeweeks de Bijbel opengaat, een heilige kamer en dan te denken dat het hele huis wel behouden zou worden dankzij die ene heilige kamer. En je vergist je net als het volk en die priesters in Jeruzalem.
Want het is niet dat die ene heilige kamer, dat hele huis heilig maakt. Het is precies tegenovergesteld: de rest van het huis ontheiligt ook die ‘zogenaamd’ heilige kamer, het huis van je hart. Zo zijn er mensen, bent u het, ben jij het, die de stille hoop hebben, dat hun doop, hun belijdenis, hun Godsdienstige leven dat wat ze doen en dat wat ze laten, hun hele leven zuiver genoeg zal maken om straks naar de hemel te gaan. En Haggai kijkt u als het ware indringend aan en zegt: dat is een leugen. Dat is bouwen op drijfzand. Want die ene heilige kamer zal u niet redden. Maar al die andere onzuiverheid en onheiligheid in dat huis maakt ook die heilige kamer onzuiver in de ogen van God. Een beetje Godsdienst maakt uw leven niet heilig, maar uw onheilige leven bederft ook uw Godsdienst. Een beetje heiligheid is niet genoeg. U moet helemaal heilig zijn omdat de Heere helemaal heilig is.
En het kan zijn, ik nader het eind van de eerste gedachte, dat u bij uzelf denkt: ja ik word nu in mijn dubbelheid aangesproken. Dat je opeens jezelf ziet zitten niet in die kerk maar in die ene heilige kamer in het huis van uw hart, en dat in al die andere kamers dat je daar ziet wat daar gebeurt, wat je daar hoort, wat je daar spreekt, naar je toekomt en denkt nu ga ik het anders doen. Ik ga dat hele huis van mijn hart met bezemen keren, ik ga het anders doen. Ik niet meer mijn tijd verdoen met die zinloze filmpjes, dat platte taalgebruik, of die lege films, of leven voor geld of carrière, ik doe het niet meer, of vakantie, het kan niet meer, ik ga er tegenaan. Vanuit die heilige kamer je hele leven opknappen. U zit er misschien wel middenin. Lukt het een beetje? Gaat het? Er is wel een tweede kamer en een derde kamer waar u tevreden mee bent en waarvan u denkt dat God er ook tevreden mee is.
Laat ik er dit van zeggen: als de Heilige Geest gaat werken in uw hart loopt u hiermee helemaal vast. Met dat rein proberen te worden of met dat heilig proberen te worden. Kijk met dat waar u tegenaan loopt, zo kan het niet langer, dat is terecht, maar de weg die u inslaat, verbeteren, rein maken, zuiveren, dat is de weg niet. Daar loopt u in vast. Dan overschat u dat heilige in die heilige kamer van uw huis. En dan onderschat u al dat onheilige, al dat onzuivere.
Als de Heilige Geest werkt in uw hart, dan laat Hij u daarmee vastlopen. Waarom doet de Heilige Geest dat? Waarom laat Hij vastlopen? Om plaats te maken voor de Heere Jezus Christus. Wel een schokkende zin trouwens, plaats maken voor de Heere Jezus Christus. Want dat laat zien hoe het in ons hart van nature is, namelijk dat er voor alles plaats is, dat we de deur van ons hart voor alles open zetten, behalve voor Jezus. Voor Hem is geen plaats. Hij gaat er plaats voor maken. En dat doet de Heilige Geest door u vast te laten lopen in dat zuiveren, in dat reinigen, in dat op orde brengen om alles bij de handen af te breken, om het alleen nog maar op de gerechtigheid, heiligheid van het offer van de Heere Jezus Christus te wagen.
Dat je zegt: Heere, hier ben ik. Mooier kan ik het niet maken. Heiliger, vromer evenmin. Dit ben ik, zondig als ik ben, hardnekkig als ik ben maar wees mij zondaar genadig. Wegschuilen achter de Heere Jezus Christus. Wegschuilen achter Zijn rechtvaardigheid, Zijn heiligheid, Zijn volkomenheid want Hij is de Enige die volkomen heilig en zuiver is in de ogen van God. Al zou u de gerechtigheid hebben van alle Schriftgeleerden en Farizeeën bij elkaar, dan bent u nog niet volkomen zuiver in de ogen van God. Dat was Jezus Christus alleen.
Weet u nu het wonder is vanmorgen, dat is nu dat op het tempelplein in Jeruzalem en dat is ook hier in de kerk, dat de Heere Jezus Christus Zijn armen uitbreidt. Voor wie, naar wie? Voor die de helft van het huis op orde hebben?! Nee, die helemaal zijn vastgelopen of weer opnieuw zijn vastgelopen, want ook in het leven met de Heere kun je zo maar weer in deze renovatiereflex vervallen. Heere, dit moet anders en dat moet anders, en er zijn toch zulke andere tijden geweest en dan ga je weer. Weg te schuilen achter de Heere Jezus Christus. Gemeente, dat mag, daar is nog plaats en neem het dan allemaal maar mee wat u aanklaagt, wat op je schouders drukt. Weet je wat er dan gebeurt, als je achter de Heere Jezus Christus wegschuilt? Dan doortrekt Zijn rechtvaardigheid uw leven. Dan ben je helemaal rechtvaardig voor God, van je kruin tot je voetzool, je hele hart, dan ben je helemaal zuiver, helemaal volkomen.
Ik kan het niet mooier zeggen dan de opstellers van de Heidelberger dat doen: schuilen achter de Heere Jezus, dat wil zeggen als God dan naar u kijkt, dan is het alsof Hij Christus ziet. Alles wat Hij gedaan heeft, alles wat Hij verdiend heeft alsof dat zelf in eigen naam en in eigen persoon gedaan zou hebben. Wat een machtig wonder, wat een heerlijk Evangelie. Het snijdt alles van u af, dat is waar en misschien strijdt u daartegen met alles wat u in u hebt, dan bid ik dat de Heere u laat vastlopen, moede kom ik arm en naakt, ik heb helemaal niets, tot de God die zalig maakt. En als u Hem kent, dan kun je er nog over inzitten, al die dingen die in het leven zijn, wat kun je dan weer schrikken als je een deur van een kamer van het huis van je hart opendoet en weer ziet wat daar gebeurt, wat daar staat. En dan zegt Hij mij: schuilend achter Mij is er niet een beetje gerechtigheid en een beetje ongerechtigheid, helemaal zuiver, helemaal rein, helemaal volmaakt. Dat is toch niet klein te krijgen maar het is wel waar: rein en onrein.
Haggai heeft het de priesters op het hart gedrukt, maar hij is nog niet klaar. Hij heeft nog meer tegen hen te zeggen en de Heere heeft ook nog meer tegen ons te zeggen. Want die vierentwintigste van de negende maand is niet zomaar een dag, dat is een dag waarop alles anders wordt. En daar wijst Haggai op als hij gaat vertellen over zegen en vloek. Dat is onze tweede gedachte: onderwijs over zegen en vloek.
2. Onderwijs over zegen en vloek
Want de Heere treedt door middel van Zijn profeet de priesters en het volk niet alleen tegemoet om hen te wijzen op hun onreinheid, op hun onzuiverheid, om ze te confronteren met dat Godsdienstige leven waar ze zelf nog heel wat voor gaven maar dat in de ogen van God onzuiver en onheilig was, Hij zoekt ze ook op met een bemoedigend woord. Ze krijgen onderwijs over zegen en vloek.
En dan kijkt Haggai eerst met de priesters terug naar het verleden. Vers 17 en vers 18. ‘Eer die dingen geschiedden, kwam iemand tot den koren hoop van twintig maten, zo waren er maar tien; komende tot den wijnbak, om vijftig maten van de pers te scheppen, zo waren er maar twintig. Ik sloeg ulieden met brandkoren, met honigdauw en met hagel, al het werk uwer handen; en u keerde u niet tot Mij’, u bekeerde u niet zegt de Heere. Kijk terug naar het verleden. Daar weten ze alles van, de priesters en het volk dat als het ware in een tweede ring staat mee te luisteren. Al die halve oogsten, al die tegenslag, al die hagel. En de Heere zegt: Ik deed dat omdat u zich niet tot Mij keerde, omdat u zich niet bekeerde.
Dan krijgt het een hele persoonlijke spits opeens. Het ligt aan u. U hebt u van God afgekeerd en daarom heeft God u geslagen. Dat zegt hij tegen priesters die druk bezig zijn met dat altaar dat daar staat en met de offerdieren die gebracht worden, die bezig zijn met godsdienstige verrichtingen. Natuurlijk die ook wel weten dat het allemaal niet is zoals het zou moeten zijn maar toch ze proberen er het beste van te maken. En wat zegt de Heere tot de priesters en daarmee ook tot het volk? Jullie bekeerden je niet tot Mij. En daarom heb Ik geslagen. Maar het is zoals de profeet Jeremia het al veel eerder heeft gezegd: ze zijn wel geslagen maar ze hebben geen pijn gevoeld, ze hebben zich niet bekeerd.
Zijn wel woorden om vanochtend tot ons door te laten dringen. Dat kan dus: door de Heere geslagen worden en het niet opmerken, geen pijn voelen, niet tot inkeer komen. Hebt u zo weleens naar uw leven gekeken? Het kan zijn dat er heel veel tegenwind is in uw leven. In de vorm van ziekte, pijn, tegenslagen, teleurstellingen, spanningen. Dan komt het misschien wel voor u, voor jou dichtbij. Toen dat woord tegenwind viel, toen dat u misschien wel dat is precies mijn leven. Vol in de wind maar dan niet in de rug maar in het gezicht. Misschien zo intens. Dat er momenten zijn dat er maar een vraag, met een woord overblijft: waarom?!
Net zoals ze in Jeruzalem zullen geluisterd hebben naar Haggai en terugdenken aan die brandkoren en die hagel en het ook weleens in hun hart gerezen zal zijn toch: waarom? Nu zijn we teruggekeerd uit de ballingschap, dat was toch de hand van God die ons geleid heeft, nu zijn we hier in Jeruzalem en nu gebeurt dit allemaal: waarom?!
Ik wil er meteen dit bij zeggen, we moeten voorzichtig zijn met het antwoord. Zeker als het gaat om het antwoord voor een ander. We kunnen niet zomaar zeggen: het zit hem tegen, dus wat heeft hij gedaan, welke zonde houdt hij aan de hand, die wil zich niet bekeren. De Heere Jezus heeft Zijn discipelen ook voor gewaarschuwd. Toen het over de blindgeborene ging waren er voor de discipelen ook maar twee mogelijkheden: of hij heeft gezondigd of zijn ouders. En ze moesten er alleen nog maar achter komen wie van twee. En dan zegt de Heere Jezus: nee, zo niet. Dat leert ons dat we heel voorzichtig moeten zijn om die verbanden moeten leggen.
Maar het kan wel zijn dat het voor uzelf heel dichtbij komt. Die ziekte en die pijn en die tegenslagen en dan die spanningen. En dat je dan leest bij Haggai: Ik sloeg u. En het dan in je hart rijst: is het de Heere die mij tegen is? Is het Zijn slaande hand die op mij neerkomt? Ik sloeg u, zegt de Heere.
Ik moet denken aan wat C.S. Lewis, u kent zijn naam misschien wel, eens geschreven heeft over het lijden als de megafoon van God. Nou jongens en meisjes, jullie weten wel wat een megafoon is toch? Die kun je voor je mond houden en wat je zegt komt er versterkt, veel harder uit dan je het zelf uitspreekt. Een megafoon. Het lijden als de megafoon van God. Dat de Heere als het ware de megafoon aan Zijn mond gezet heeft toen het hagelde in Juda. Toen de oogst geteisterd werd door brandkoren. Megafoon van God. En wat riep Hij dan? U hebt u niet bekeerd tot Mij. En wat riep Hij dan? Bekeer u, keer u toch tot Mij. Wend u toch naar Mij toe en word behouden.
Maar ze hebben niet geluisterd. Ze?! Misschien verandert u in gedachten wel een letter: we. Ik heb niet geluisterd. Zou de Heere met mijn ziekte, met mijn pijn, mijn tegenslagen, met al die dingen die mijn leven teisteren, zou Hij de megafoon aan Zijn mond gezet hebben om mij te roepen tot bekering? Ik kan die vraag voor u niet beantwoorden en dat kunnen we ook niet voor elkaar doen maar die vraag komt wel naar u, naar jou persoonlijk om er mee in te keren tot de Heere, in de binnenkamer, Heere, roept U mij? Ben ik dan altijd dezelfde gebleven? Geldt het dan ook voor mij: geslagen maar geen pijn gevoeld?! Ben ik dan iemand in de roede waarmee U mij slaat niet om mij pijn te doen maar mij naar U toe te trekken, ben ik dan iemand die in die roede bijt?!
Want dan kan het twee kanten opvallen, denk aan koning Manasse, dat is nog voor de ballingschap. Wat heeft de Heere hem vaak geroepen door de dienst van Zijn profeten. Heeft hij geluisterd? Nee. En toen heeft God de megafoon van het lijden gepakt en hij eindigde uiteindelijk berooid in een cel in Babel en het bracht hem op de knieën voor de Heere. En dat goddeloze monster, dat was hij, dat ging roepen om ontferming. Dat beet niet langer in de roede waarmee hij geslagen werd maar hij ging die roede kussen. Heere, ik ben het maar wilt U naar mij omzien?
Of dat lijden verbindt aan Hem of stoot u bij Hem af. Kijk zo nog eens naar uw leven, naar de dingen die gebeuren. Roept Hij u dan niet door de megafoon van het lijden: kom tot Mij. Die stem is niet aangenaam maar er zit wel versterkte liefde in. Versterkt door die megafoon. Wat een wonder is dat die hoge en heilige God omziet naar je. Dat je door de knieën gaat, belijdt: dat ben ik.
U had zelfs een megafoon nodig om mij te bereiken en nog wilde ik niet luisteren. Heere, wees mij zondaar genadig. Zou Hij dan geen genade bewijzen als je zo tot Hem keert? Dan is die roede niet aangenaam, dat is waar, en dan is dat lijden nog steeds intens, maar worden het Vaderlijke kastijdingen die een zegenrijk doel gehad hebben, die een zegenrijke uitwerking gehad hebben.
Zo is het toch kinderen van God in het leven met de Heere. Dan kunnen er tijden zijn dat alles je bij de handen wordt afgebroken, dat alles tegenzit, dat lijden tekent je leven misschien wel op zo’n manier dat je je afvraagt: is God ooit in mijn leven begonnen? Waarvan je achteraf zegt: het was een geestelijk rijke tijd. Want het bracht me op de knieën. Ik werd een bedelaar voor de Heere en die bedelaar wilde Hij genade bewijzen.
En zo neemt Haggai ze mee naar het verleden en preekt hij ze toe naar de 24e van de negende, de dag waarop hij het Woord tot hen mag richten in naam van zijn Zender. Stel, vers 19, Stelt er toch uw hart op, van dezen dag af en opwaarts; van den vier en twintigsten dag der negende maand af, van den dag af. Het zal anders worden: vloek zal veranderen in zegen.
Een keerpunt, een dag om nooit te vergeten. De Heere zal hen overvloedig zegenen, het fundament ligt er al. Als de tempel gebouwd zal worden, steen voor steen, zal de zegen regenen op het volk. Hij die op U vertrouwt, Uw wetten onderhoudt vindt daarin grote loon. Dat komen we hier ook tegen.
U zegt: het is allemaal nogal aards wat Haggai het volk in het vooruitzicht stelt. Stoffelijk. Het gaat over de oogst, de vrucht van de olijfboom, ja, dat zijn zichtbare tekenen van de diepste zegen. Wat is het diepste teken van het verbond? Dat het zegen regent, dat de oogsten goed zijn? Nee, de diepste zegen dat was toen zo en is nu zo is: Ik zal u tot een God zijn en u zult Mij tot een volk zijn. En dan zal de Heere weer wonen onder het volk, weer bij hen zijn, onder hen wonen. Dan zal de verbondswraak plaats maken voor de verbondszegen.
Dat is nu niet anders dan toen. U zegt: dat is net het welvaartsevangelie dat in zoveel delen van de wereld een verwoestende uitwerking heeft. Als je de Heere dient, dan kun je voorspoed claimen, dan heb je recht op zegen. Dan krijg je een grote auto, dan krijg je een groot huis. Er zijn nogal wat predikers die daarmee hun duizenden verslaan en daarmee hun eigen zakken vullen. Is dat het wat Haggai bedoelt? Nee. Er is wel uiterlijke zegen in het dienen van de Heere.
Kijk naar Zacheüs, zijn hart werd veranderd maar zijn leven veranderde er ook door. Werd hij opeens rijker? Nee, althans op het eerste gezicht niet want hij ging zich niet verrijken over de rug van degene die tol aan hem moesten betalen. En toch werd hij rijker. Hij werd niet meer met de nek aangekeken, hij was niet meer de gehate tollenaar die zichzelf verrijkte. Als je de Heere gaat vrezen heeft dat een zegenrijke uitwerking.
Als je aan de drank bent en je laat dat staan, is dat een uiterlijke zegen. Gedijt je lichaam daar niet bij om een voorbeeld te noemen. Maar het rijkste is ook nu nog de zegen van binnen. Rust in de ziel, blijdschap in God, een fundament onder het leven. Dat de Heere weer in gunst op u neerziet. Hunkert u ernaar, kijk je ernaar uit, is dat nou wat het verlangen van je hart is dat Hij in gunst op u neerziet? Dat het goed is tussen de Heere en uw hart? Dat Hij met Zijn Geest niet bij u woont maar in u woont. Hunker je ernaar? Of zeg je: als het daar uiteindelijk in mijn leven op uit zou lopen, graag, maar nu nog niet, nu nog in de schemerzone, die ene heilige kamer en de rest van het huis daar maak ik zelf de dienst uit. Dat geeft geen zegen, dat laat je leeg. Belijd het voor de Heere.
En als u ernaar hunkert, dan is er misschien een weerhaak, daar slaat ik de preek mee af. Dan is er misschien een weerhaak in de woorden van Haggai. Dat u zegt: het komt aan de ene kant heel dicht bij, die zegen die de Heere geeft in het dienen van Hem, in het leven van Zijn genade. Maar het wordt bij het volk zo verbonden aan een datum: de 24e van de negende, misschien zit het daar wel op vast bij u, bij jou, als ik zo’n dag, van zo’n datum wist, een dag waarop alles anders werd, een dag waarop ik als Saulus van het paard geveld werd. Ja dan, dan zou ik hoop hebben, dan zou ik rust hebben, dan zou er fundament onder mijn leven liggen. Wist ik maar van zo’n keerpunt in mijn leven.
Ik begrijp wat u bedoelt, maar toch. Misschien hoort u het zelf wel als u het uzelf hoort zeggen: een dag waarop ik terug kan vallen. Dat is niet wat de Heere wil, dat je rust op een dag, terugvalt op een datum. Hoe functioneert nu die datum hier? Is dat een soort bekeringsdatum van het volk? Nee, het is een dag die de Heere geeft, een keerpunt Hij hen schenkt waarop ze biddend terug mogen vallen. Als het ware de vinger bij leggen. Heere, dat hebt U beloofd, de 24e van de negende, dat alles anders zou worden. Dat als we de tempel zouden herbouwen, U met Uw zegen zou komen. Sterker nog, dat U zou beginnen dat in ons hart te leggen.
Zijn er niet van zulke data in uw leven waar u uw vinger bij mag leggen? Als een datum die God gegeven heeft. Jongens en meisjes, wanneer ben je gedoopt? Dat zou je eigenlijk direct moeten weten: welke datum was dat? Of uw trouwdatum als u getrouwd bent? Of de datum dat u bevestigd bent of herbevestigd bent in het ambt? Zijn dat niet stuk voor stuk data om op te pleiten, om de vinger bij te leggen. Als u zegt, ik heb geen van die data paraat, zullen we het dan maar houden op 15 augustus, de datum van vandaag? Niet op een dag waarop u het allemaal ineens anders gaat maken. Dat is ook niet wat Haggai zegt. U zult betere oogsten binnen halen, nee.
Zult u er in de komende week de vinger bij leggen: 15 augustus, afgelopen zondag, toen mocht ik Uw Woord horen, toen kwam U dichtbij, misschien wel met de megafoon van het lijden, maar U riep mij tot bekering. Ik kan niet zonder U maar ik weet niet hoe ik bij U komen moet en ook niet hoe ik bij U blijven moet, maar geef Heere dat het van de 15e augustus anders zou zijn dan daarvoor. Wilt U Uw zegen geven? Wilt U die zondige patronen doorbreken? Wilt U mij rust in het hart geven?
Zal Hij Zich niet laten verbidden? Zal Hij dan niet horen? Zal Hij het dan niet anders maken? Zal Hij het dan niet zegenen omwille van Hem die aan het hout van het kruis de hele verbondswraak van God gedragen heeft, opdat u, opdat jij zou leven door Hem. Leg er zo uw vinger bij, biddend, worstelend. Laat de Heere niet spreken, bijt niet in de roede waarmee Hij u sluit, het blijft uiterlijk en innerlijk onrustig. Geef de wapens maar over. Dan verlies ik alles. Ja alles van uzelf maar Hem houdt u over en het leven tot in eeuwigheid.
Amen.
Zondag 15 augustus 2021 – Hersteld Hervormde Gemeente Putten – ds. D.J. Diepenbroek – Schriftlezing Haggai 2 vers 11-20