Ezechiël, een priesterzoon, wordt geen priester maar profeet. De tempel is verwoest en Ezechiël en het volk zijn weggevoerd naar Babel. Maar daar wordt Hij van God geroepen tot profeet als hij dertig jaar is. Hij krijgt het visioen te zien van het stromende beekje dat opwelt van onder de drempel van de tempel. De bron is in het heiligdom van God: het is de stroom van levend water vanwege Zijn welbehagen. En die stroom die uitloopt op een diepe rivier loopt langs het altaar, langs het brandofferaltaar. Het is vanwege de verzoening die op Golgotha door Jezus Christus de Zoon van God is aangebracht.
Ezechiël 47 vers 4-6a: ‘[4] Toen mat hij nog duizend ellen, en deed mij door de wateren doorgaan, en de wateren raakten tot aan de knieën; en hij mat nog duizend, en deed mij doorgaan, en de wateren raakten tot aan de lenden. [5] Voorts mat hij nog duizend, en het was een beek, waar ik niet kon doorgaan; want de wateren waren hoge wateren, waar men door zwemmen moest, een beek, waar men niet kon doorgaan. [6a] En hij zeide tot mij: Hebt gij het gezien, mensenkind?‘.
Het wonder van de tempelbeek
1. Haar oorsprong;
2. Haar omvang
1. Haar oorsprong
Gemeente, jongens en meisjes, Ezechiël is de profeet die geen priester kon worden. We lezen immers in Ezechiël 1 vers 3. Zoon van Buzi. Priesterzoon. Daarvoor geboren om priester te worden. Maar hij heeft nooit in de tempel kunnen dienen. Want de tempel is verwoest en het volk is weggevoerd en Ezechiël ook. Het laatste wat ze van de tempelstad hebben gezien is een rokende puinhoop. Als ze dan in ballingschap in Babel zijn wordt deze priesterzoon tot profeet geroepen. Dat is de zorg van de Heere ten voeten uit.
Op dertigjarige leeftijd. Precies de leeftijd dat een priester in de dienst gesteld werd. Ezechiël niet als priester maar profeet. Ballingen. Van huis en haard gescheiden. Moedeloos, teleurgesteld. Van die rokende tempelstad op hun netvlies. Harpen aan de wilgen gehangen. Hoe zouden ze ooit nog een van die tempelliederen kunnen zingen? En onder hen mag Ezechiël gaan werken wat de Heere tegen hem zegt en gaan vertolken wat de Heere hem laat zien.
In die laatste boeken gaat het over dat wat Ezechiël ziet en dat mag hij aan die ballingen gaan doorgeven. Hij krijgt een indrukwekkend visioen, tempelvisioen. Hij mag een machtig tempelcomplex zien en door die engel wordt hij rondgeleid, dan staat hij nadat hij in Ezechiël 46 is rondgeleid weer buiten in het voorhof. Wat moet deze voorleiding veel betekend hebben voor deze priesterzoon die geen priester werd.
Als hij dan door dat tempelcomplex geleid wordt, dan ziet hij iets bijzonders. Water van onder de tempel komt en een klein beekje dat door de voorhof gaat. Wat hij straks gaat zien dat dat kleine beekje zal uitgroeien tot een geweldige rivier. We gaan vanmorgen gemeente, jongens en meisjes, naast Ezechiël staan om te kijken wat hij ziet. Dat water dat onder de drempel van de tempel omhoog komt.
We zien wel dat het water omhoog komt, maar we zien niet de bron in het heiligdom. Het water ziet op de zegen van de Heere. Naar het Oosten zal vloeien naar die dorre vlakte en alles tot leven zal komen. Dat water ziet op de zegen van de Heere. Wat een troostrijke boodschap die Ezechiël aan die ballingen mag brengen. Die daar zo moedeloos en hopeloos zitten. Met de harpen in de wilgen gehangen. En dan mag Ezechiël het zeggen hoe de tempel zal terugkeren.
Door die Oostenpoort. Hij zal weer wonen onder Zijn volk. Het land dat door de zonden verontreinigd heeft, dat zal gezuiverd worden door het water van die tempelbeek. Zonden van het volk gewassen. En dan staan we vanmorgen naast Ezechiël. Het blijft maar komen van onder de drempel van de tempel vandaan. De bron is voor ons verborgen, hij ligt in het heiligdom waar God woont. We zouden kunnen zeggen: dat water welt op uit het welbehagen van God.
We hebben alle reden om daarbij stil te staan. Niet meteen te gaan kijken naar waar het water naartoe gaat en straks steeds dieper wordt. Maar hier te blijven staan. Water bij God vandaan, uit Zijn welbehagen, uit Zijn hart. De bron ligt niet bij het volk. Als dat water moest gaan stromen uit de bron van het volk omdat zij zo goed zijn, de troon van de Heere bestormen met de gebeden. Het is niet geval. De een zit daar met de harp aan de wilgen en zegt dat er niets meer van zou komen. Een ander heeft er in de ballingschap maar het beste van gemaakt en is zaken gaan doen. Als het allemaal uit dat volk had moeten komen, de nieuwe tempel, onbestaanbaar.
Ezechiël heeft er vaker op gewezen. Ik doe het niet om u. Als straks de tempel herbouwd wordt, dan is dat niet om iets in u. Maar hoe kan God dan naar die ballingen omzien? Waarom gaat dat water toch stromen? Hoe kan dat toch dat de Heere naar hen omziet? Nou als we naast Ezechiël staan in het voorhof moeten we draaien naar het altaar. Ezechiël ziet dat, hij wijst erop aan het einde van vers 1. Dat water komt onder de drempel vandaan en loopt langs het brandofferaltaar. Waarom kan God op Zijn volk in genade neerzien, dat is vanwege het brandofferaltaar. Vanwege het offer van Zijn Zoon. De bron ligt buiten u, in het heiligdom. Vanwege Zijn welbehagen en de dienst van de offerande, de verzoening.
En als we dan naast Ezechiël staan, dan laten we deze woorden naar ons toekomen. Dat water dat onder die drempel vandaan komt, dat murmelende beekje. Dat heeft niet alleen veel te zeggen voor Ezechiël en de ballingen, dat heeft ook ons alles te zeggen. Ik heb een troostboodschap voor ballingen. Zo voelt u zich misschien ook wel. Van God gescheiden. Kon ik maar dichterbij komen. Kon ik maar naderen voor Zijn aangezicht.
Misschien ook wel moedeloos en teleurgesteld. Wat moet er ooit van mij terecht gekomen? Misschien hebt u ook wel tijden dat de dienst aan de Heere zo levendig was maar alles in rook opgegaan. Dat je je een balling voelt. Moedeloos en hopeloos. Harp aan de wilgen. Waarom zou je nog zingen, verwachten, blij zijn? Je bent in ballingschap. Als er dan gesproken wordt om stromen van zegen, dan lijkt het wel alsof het water aan je voorbij stroomt.
Kijk naar de drempel. Het water komt uit het heiligdom omhoog. Ben je daarom zo moedeloos? Dat je aan het boren bent in jezelf op zoek naar een bron. Dat je inmiddels zo bent teleurgesteld en als je al iets vond, dan wat dat dat brakke, bruine water. Kijk naar die bron.
Guido de Bres: zeer overvloedige fontein van alle goed. Barmhartigheid, genade en ontferming. Ja maar, wat gebeurt dat vaak hè, die twee woordjes. Misschien dat u naar de preek luistert, ja maar. Ik heb te lang gezondigd. Te vuile bron. Vul het maar in. Dan wijst Ezechiël erop dat dat kleine stroompje langs het altaar stroomt. Niet langs uw heilige huisjes wordt. Dat denken wij vaak dat het dan dieper wordt. Maar die stroom loopt langs het altaar, het kruis, bloedfontein die opspringt tegen de zonden en tegen de onreinheid. Ik mag u verkondigen vanmorgen: er is plaats bij het kruis voor ballingen. Voor mensen die alles tegen hebben. Moedeloos en teleurgesteld. Die harp maar aan de wilgen gehangen. Zo mag u komen, zo mag je op Hem zien.
Weet je wat het wonder is van het leven met de Heere, als je zo bij het altaar uitkomt, bij het kruis, dan gaat Hij je blik richten op de drempel. Aan de voet van het kruis wordt de les van de drempel geleerd. Ik doe het niet om uwentwil. Levenslange les: de bron ligt buiten mij. Waar je misschien denkt, dat dat een teleurstellende ontdekking is, wees maar eerlijk kind van de Heere dat we zelf de bron gaande willen houden. Elke keer als je die les weer leert, springt het hart weer op van vreugde. Waarom zijn die stromen van zegen zo gegarandeerd? Omdat de bron in het heiligdom ligt. Door U, door U alleen, om het eeuwig welbehagen. Zo staan we naast Ezechiël en zien we dat beekje uitkomen buiten het tempelcomplex. Daar gaan we over nadenken in onze tweede gedachte.
2. Haar omvang
Want dan ziet Ezechiël dat water verdwijnen uit dat tempelcomplex. En dan ook Ezechiël naar buiten gebracht. Vers 2. Dan ziet hij hoe dat water in oostelijke richting wegstroomt. Hij ziet een man. Een meetstok in zijn hand. Tot vier keer toe meet hij duizend ellen, zo’n 2050 meter. Zullen we eens meelopen. 500 meter. Ezechiël moet erdoor heen. Het murmelende beekje is een beekje dat zijn voeten nat maakt. Dan nog een keer. Knieën. Dan nog een keer tot zijn heupen. En dan nog een keer, dan zo diep dan moet hij erdoor heen zwemmen.
Het wonder van de tempelbeek zien we in waar de beek vandaan stroomt, uit het heiligdom. Maar ook in waar het water heen stroomt. Niet van daar komt een beekje bij, en daar, en dan zo breder wordt. Maar hier niet zo. Geen andere bronnen. Dan zou het zijn dat het beekje verzand. Hoe verder bij de bron vandaan hoe sterker, hoe dieper, hoe sterker het water. Dat mag Ezechiël die moedeloze ballingen op het hart drukken. Ze zouden zo vaak daar moedeloos. Zing nog eens een lied. Dan verzandde het, dan was de pijn er weer. Nee zegt Ezechiël, stromen van zegen en water dat steeds dieper wordt. Daar staat Hij Zelf voor in.
Het wordt zo diep, zegt Ezechiël tegen de ballingen, ik moest erdoor heen zwemmen. Overvloed van zegen. Mee te lopen met Ezechiël die twee kilometer stroomafwaarts. Wat we zien is niet alleen heel troost- en hoopvol, niet alleen voor de ballingen, maar zegt ook veel over hoe de Heere werkt. Goddelijk patroon. Iets wat heel klein begint en dat heel groot eindigt. Denk eens mee jongens en meisjes. Waar zien we dat patroon in de Bijbel?
Nou over welk volk gaat het in het Oude Testament, in het Nieuwe Testament ook wel maar vooral in het Oude Testament. Hoe begon het met het volk Israël? Een oude man en een oude vrouw. Het was onmogelijk dat ze nog een kind zouden kleinen. Kleiner kan het niet, zouden we zeggen. Nog een paar jaar en het stroompje is verzand. Dat is niet zo. Abraham wordt zijn tent uitgeleid en ziet de sterren. Het is uitgegroeid tot een machtig volk.
Waar zien we dat patroon nog meer? Ik denk aan de Heere Jezus Christus. Begon heel klein, onaanzienlijk. Een baby in de armen van een arme moeder. Ze legt Hem in een kribbe, in een beestenstal. Onaanzienlijker kan het toch niet, dat begin. Als we Herodus dan zien op zijn troon en soldaten stuurde naar Bethelem en alle baby’s doden, en hij nam een ruime marge, dan moet het stroompje toch verzanden? Maar dat was niet het geval. Gevlucht naar Egypte. Steeds machtiger en rijker.
En om een laatste voorbeeld. Pinksteren. 120 volgelingen. Een heel klein stroompje, wat moet er van terecht komen? Moet Gamaliël misschien ook wel gedacht hebben. Taddeüs, niets van terecht gekomen. Judas de Farizeeër. Toen ging dat water wassen. Machtige rivier geworden. Laat je er nooit moedeloos door worden, ouderen, jongeren, dat het met de kerk van Christus een aflopende zaak is. Dat is niet waar. Er komen er steeds meer bij. Het wassende water van de Geest. Zo lopen we met Ezechiël mee en als we hem dan zien gaan tot vier keer toe. Voeten, knieën, heupen en dan erdoor heen moet zwemmen. Daar zit ook een heerlijke lijn in naar het persoonlijke leven. Hoe stelt u het leven met de Heere voor? Dan zijn er vanmorgen misschien ook wel die er heel statisch beeld bij hebben. Je bent bekeerd of je bent het niet. Als je bekeerd bent, dan ben je er. Maar als we met Ezechiël meewandelen, dan zien we dat dat niet waar is. Het is wel waar dat het vaak heel klein begint. Een preek die onrustig maakt. En als je er maar naar kijkt maar één zin. Een weerhaak die zich in je hart vastzette. Een tekst, een woord van je moeder, of opa die zijn hart openlegt.
De Geest wilde dat Woord in die preek in je hart te leggen. Een klein begin. Zacharia: veracht de dag van de kleine dingen niet. Het begint vaak klein. Maar ik voeg er direct aan toe: het blijft niet klein. Gezond geestelijk leven verdiept zich toch?! Of voelt u nu dat het wel wat dichtbij gaat komen. Als ik u nu ga vragen, jou vragen: ken je de Heere Jezus? Heeft dat levende water je meegenomen? Is het nog steeds zo of heeft het zich verdiept. Ik zeg niet dat u dat zelf moet doen. Ezechiël moest bij de hand genomen worden. Gezond geestelijk leven verdiept zich.
Dan merk je tot je verwondering dat het niet tot je voeten, maar knieën komt, of tot heupen. Droefheid over de zonden. Ik dacht die zonden eronder te hebben. Maar vooral meer zicht op de liefde en genade van de Heere. Was dan op in de kennis en genade van onze Heere Jezus Christus,
Het is niet erg als het water in uw leven tot een ‘enkel-christen’ komt maar het zegt wel wat als u dat nog bent. Het is wel waar: elke druppel is genade. Kruispunten op je leven. Waar loopt het op uit? Op dat vierde meetpunt. Ezechiël voelt de bodem niet meer en moet erdoor heen zwemmen. Dan voel je geen grond meer onder de voeten. Misschien zit je wel in groep 1, 2. Zwemles en dan is dat toch wel een van de moeilijkste momenten dat je geen grond meer onder je voelt.
Wat kun je dan opgelucht zijn als je weer even de grond voet. Dat meegemaakt. Maar wat heeft Hij er een heilzaam doel mee dat je mag zwemmen in het water van vrije genade. Het ligt vast in Hem. Dan vertrouw je op de Heere ook als je even geen grond voelt. Wat een wonderlijke weg gaat de Heere: in het verlies van al je gronden ligt de grootste geestelijke doorbraak. Voelt u wat u doet als u maar tot de enkels door het water gaat. Die preek, die traan. Maar het moet verder. Want als je zwemt in het water van vrije genade, dan laat je je drijven op Zijn ontferming. Dan sla je je armen uit in het water omdat je weet dat het vastligt in Hem. Dan weet je dat het niet meer vastligt in jezelf maar drijf je op de Heere.
Die engel vraagt het aan Ezechiël: hebt je het gezien? Hij heeft het niet alleen gezien maar ook gevoeld. Dat hij langzaam de armen mocht uitslaan in het water. Hebt u het gezien? Ja, ik heb er een voorstelling van gemaakt onder de preek. Dat is goed maar ben je het water doorgegaan? Ezechiël staat daar kletsnat. Als u droog op veilige afstand sta, laat je leiden door Hem. Als je alleen tot je voeten erin staat, laat je mee leiden ook die laatste 500 meter. Laat je leiden door Hem. Dan welt het op: ‘Maar U, Heer, U zijt lankmoedig, Zeer barmhartig, overvloedig in genade, die ons behoedt, Groot van waarheid, eindeloos goed’.
Amen.
Zondag 13 juni 2021 – Hersteld Hervormde Gemeente Putten – ds. D.J. Diepenbroek – Schriftlezing Ezechiël 47 vers 1-12