Het wonder van zalig worden is dat het niet door onze eigen werken is maar alleen uit genade. Het is alles Gods werk die de volkomen zaligheid, de gratie, schenkt. De hemel zou de hemel niet zijn als alle roem is voor God de Vader, Zoon en Heilige Geest. Als we op basis van onze werken toegang tot de hemel ons verdiende loon zou zijn, dan zouden we roemen we in onszelf. De apostel Paulus zet er krachtig een streep door: niet uit de werken, en geen eigen roem.

Efeze 2 vers 9: ‘Niet uit de werken, opdat niemand roeme‘.

Het wonder van zalig worden
1. Geen mensenwerk;
2. Geen mensenroem.

1. Geen mensenwerk

Gemeente, jongens en meisjes, Paulus zingt een loflied over het wonder van zalig worden. Want uit genade bent u zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave. Het is een loflied op de grondeloze genade van God. En Paulus voegt aan dat loflied in de preek nog een couplet toe: niet uit de werken opdat niemand roeme.

En we zouden kunnen zeggen: dat is de keerzijde van het onderwijs dat Paulus in vers 8 heeft gegeven. Ze staan eigenlijk altijd tegenover elkaar, geloven en werken. En omdat hij gezegd heeft in vers 8 uit genade bent u zalig geworden door het geloof, kan hij nu ook niet anders zeggen als het uit het geloof is dan is het niet uit de werken. Die twee die verdragen elkaar niet, die sluiten elkaar uit. Het is het een of het ander.

Omdat het uit het geloof is is het niet uit de werken. En omdat het niet uit de werken is, daarom is het uit het geloof. En dat kan best lastig zijn voor de jongens en meisjes. Daarom een voorbeeld. Ik denk aan iemand die voor zijn baas gewerkt heeft en als het werk erop zit, dan gaat hij naar zijn baas toe, dan laat hij zien ik heb zoveel uur gewerkt en dit loon hadden afgesproken, en dan komt er een bedrag uit. Wat denken jullie: dat loon dat hij krijgt is dat genade? Nee, hij heeft ervoor gewerkt. En omdat hij ervoor gewerkt heeft, daarom is het geen genade. Het een sluit het ander uit. Als iets uit genade is, dat moet je maar onthouden, dan is het niet uit de werken en als iets uit de werken is, dan is het niet uit genade.

En we laten de woorden van de apostel in deze dienst naar ons toekomen. Niet uit de werken. Waar denkt hij dan aan? U denkt misschien wel aan de werken der wet. Dat je de wet ziet als een ladder, van de aarde naar de hemel, je probeert via die ladder op te klimmen van de aarde naar de hemel. Door de werken van de wet. Ik denk wel daar Paulus daar ook wel aan gedacht heeft zoals hij dat zo goed kende uit zijn eigen leven. Toen hij nog die trotse Farizeeër was, toen hij nog meende dat hij door zijn ijver ja de tevredenheid van God wel verdiend had. Dat God wel tevreden met hem was, wel ingenomen, voor zijn prestaties die hij voor God leverde.

Ik denk niet dat hij alleen aan de werken van de wet gedacht heeft. De gemeente van Efeze is voor het overgrote deel een gemeente die uit christenen bestaat met een heidense achtergrond. Die hebben nooit de wet van God gezien als een ladder om op te klimmen naar de hemel, maar die waren ondertussen wel vol van hun eigen werken, van hun eigen presteren, van hun eigen bezig zijn. Menselijke verdiensten, menselijke prestaties. Wat het dan ook is en hoe het er dan ook uitziet.

En ik wil daar twee dingen over zeggen in de richting van u en jou. Ik doe dat aan de hand van twee sleutelwoorden: hardnekkig en onmogelijk. Hardnekkig, want laten we wel wezen, wat is dat nu precies met dat werken dat altijd weer zo dicht onder de oppervlakte van ons leven ligt? Wat is dat werken? Het zit ons allemaal in het bloed. Iets doen om de zaligheid te verdienen. En bij dat iets kunnen een heleboel dingen ingevuld worden. Misschien dingen waar u in de afgelopen twee weken mee geworsteld hebt.

Maar het valt allemaal onder die ene paraplu: iets willen doen. Of het meer lezen is, of meer bidden, of meer ernst, of meer strijden tegen de zonden. Vult u het maar in. Iets doen om de zaligheid te verdienen. Het zit ons in het bloed. Hardnekkig. En tegelijkertijd zeg ik er een ander woord bij: onmogelijk. Want wij kunnen door onze werken, wat voor werken het ook zijn, nooit de zaligheid verdienen. Onmogelijk.

We zijn immers dood, van nature, in de zonden en misdaden. Kan een dode werken? Nee, dat kan hij niet. Onmogelijk. Hij kan wel tegenwerken in het geestelijke maar niet werken. Ja, dan is het toch ook genade wat Paulus schrijft dat het niet uit de werken is. Als het eens wel uit de werken zou zijn?! Dan zou dus voor niemand kunnen. Hardnekkig en onmogelijk.

Misschien dat uw voorbereidingsweek daar ook wel iets van laat zien: dat hardnekkige. Toch maar weer proberen op de een of andere manier iets mee te nemen, iets te werken, iets te doen of te laten voor de Heere. Paulus maakt er vandaag korte metten mee. Niet uit de werken, schrijft hij. Er zit geen enkele ruimte in om tegen te spreken. Maar ja zijn daar bepaalde werken misschien van uitgezonderd? Nee, niet uit de werken.

Ik moet denken aan een oude uitdrukking. Misschien weleens gehoord van je vader of moeder, opa of oma. Over iemand die in het werkhuis zit. Geestelijk gezien. Iemand die in het werkhuis zit. Ik denk dat we allemaal wel aanvoelen wat daarmee bedoeld wordt. Een werkhuis is een huis waar gewerkt wordt. En als het dan over het geestelijke leven gaat, ja het werkhuis dat wil zeggen je zit helemaal nog gevangen in: Heere, heb geduld, ik zal alles betalen. Werken, alles op alles zetten, om met God in het reine te komen. Jongens en meisjes, denk maar aan Maarten Luther. Die zat in het werkhuis toen die in de kloostercel rondkroop op zijn blote knieën, toen hij zijn rug geselde. Toen die alles op alles zetten om met God in het reine te komen. Dan zit je in het werkhuis. Zo kunnen ook nu nog, mensen, ook u en jij misschien wel, in het werkhuis zitten. Ook al noemt u het misschien niet zo, maar dat het intussen wel zo is.

Zo kun je ook de voorbereidingsweken doorgebracht hebben in het werkhuis. De maaltijd waar alles spreekt van genade, waar alles spreekt van wat Hij gedaan heeft, en dan je daarop voorbereiden in het werkhuis. Dan kun je dus ook geen rust vinden, geen ruimte vinden om aan het Avondmaal deel te nemen. Dan moet het ook een hele zware voorbereidingsperiode geweest zijn.

Gaat u maar na: is het gelukt in het werkhuis, met God in het reine komen, voldoende grond onder de voeten vinden waarop u naar het Avondmaal. Nee! Ik zou bijna zeggen: wees er dan dankbaar dat het niet gelukt is naar het Avondmaal want het kan ook niet. Niet uit de werken, zegt Paulus. Dat zeg ik ook tegen u als het gelukt is, althans als u denkt dat het gelukt is. Als u voor uzelf een grond hebt gemaakt van nou daarop, dat werk, en die prestatie, zo hebt u een pad gemaakt naar de Avondmaalstafel.

Dan herhaal ik alleen maar Paulus: niet uit de werken. Zo kunt u niet naar het genadebrood en de genadewijn komen. Er is maar een weg, gemeente, als u nog in het werkhuis zit. Daar moet je weg, daar moet je uit want daar zul je je dood werken. Daar vindt u het niet. Altijd maar voortgejaagd worden en voortgedreven, in het werkhuis vindt u het niet.

Wat is het een zegen als je uitgewerkt raakt. Uitgewerkt. Ik noem het een zegen maar het onzeker aanvoelen als het gebeurt. Maar wat is het een zegen. Uitgewerkt. Heere, het lukt niet. Heere, het gaat niet. Wat ik ook doe, het blijft onrustig van binnen. Dat is wat Paulus zegt: niet uit de werken. Wat is het een zegen als je uitgewerkt raakt en jezelf daarin mag kwijtraken aan de Heere Jezus Christus en aan Zijn volbrachte werk.

Dat is wat geloven inhoudt: ophouden met werken en je laten rusten op het werk dat Hij volbracht heeft. Niet mijn verdiensten, Uw verdiensten. Niet mijn zwoegen, Uw zwoegen. Niet mijn bloed, Uw bloed. Niet mijn gerechtigheid, Uw gerechtigheid. Als je je zo bent kwijtgeraakt aan Hem, misschien wel door de crisis heen van het uitgewerkt raken, als je je zo bent kwijtgeraakt aan Hem, dan zoekt Hij je vanmiddag op. Trekt Hij naar Zijn tafel toe. Nog een ding over de eerste gedachte, geen mensenwerk.

Daar zit nog iets in. Stel u eens voor dat het waar zou zijn, dat het wel uit de werken zou zijn. Hoe zou het dan in de hemel zijn? Daar moet je eens over nadenken. Als het wel uit de werken zijn. Dan zou je daar binnen komen als iemand die loon ontvangt, als iemand die loon verdiend heeft. Dan zou je kunnen zeggen: ik ben hier gekomen omdat ik er hard voor gewerkt heb. Dan zou de hemel de hemel niet zijn. Waarom niet? Waar draait het om in de hemel? Om God, om Christus, het Lam staande als geslacht, om Zijn werk, om de Heilige Geest, om de Drie-enige God. Ja maar als daar nou mensen zouden komen die in de hemel hun verdiende loon zouden ontvangen, dan zou het om hen draaien. Zij zijn zo goed geweest, zij zijn zo trouw geweest, zij zijn op hun post gebleven en daardoor mogen ze daar komen. Dan zou de hemel de hemel niet zijn. In de hemel draait het om de Heere tot in alle eeuwigheid.

Als het uit de werken zou zijn, dan zou jij de roem ontvangen. Maar de hemel zal niet vol zijn van mensenroem maar zal vol zijn van de roem van God. Onze tweede gedachte: geen mensenroem.

2. Geen mensenroem

Paulus haalt in het vers waar we vanmiddag bij stilstaan niet alleen een streep door ons werken heen maar ook door ons roemen heen. Niet uit de werken opdat niemand roeme. We zouden ons af kunnen vragen: wat heeft Paulus precies tegen roemen? En dan zeg ik: niets. Paulus heeft helemaal niets tegen roemen. Zomaar twee voorbeelden uit Romeinen 5. Romeinen 5 vers 2: ‘ Door Welken wij ook de toeleiding hebben door het geloof tot deze genade, in welke wij staan, en roemen in de hoop der heerlijkheid Gods’.

Daar schrijft hij over dat roemen. En datzelfde hoofdstuk Romeinen 5 vers 11: ‘niet alleenlijk dit maar wij roemen ook in God door onze Heere Jezus Christus door Welke wij de verzoening verkregen hebben’. Daar gaat het ook over roemen maar u hoort het, maar dan is het in beide gevallen roemen in God, hoog opgeven van de Heere. Hem loven, Hem prijzen, Hem danken. Daar is Paulus niet op tegen, hij is niet tegen roemen in het algemeen. Hij is tegen roemen in onszelf.

Ik moet denken aan een bekend spreekwoord: eigen roem stinkt. Ja, wat kan het een opgave zijn. U denkt misschien wel aan iemand. Wat kan het een opgave zijn om met iemand te moeten samenwerken die het altijd over zichzelf heeft. Hoe goed hij is. En u hij het met zichzelf getroffen heeft. En de prestaties die hij bereikt heeft. En het inzicht dat hij heeft. Wat vermoeiend is het met zo iemand te moeten samenwerken. Eigen roem stinkt.

Dan gaat het over mensen onder elkaar. Maar weet u dat dat ook geldt als het gaat over de Heere God? Dat uw, jouw, mijn eigen roem stinkt. Dat kan de Heere niet verdragen. Ik denk aan Rabsake, weten jullie wie dat is jongens en meisjes? Rabsake, die hoge legeraanvoerder van de koning van de Assyriërs. Die stond daar te brallen buiten de stadsmuren van Jeruzalem: ik ben met mijn paarden en mijn wagens de wateren van Libanon overgegaan, ik heb al die volken verslagen dus geef je maar over. Wat zegt de Heere dan tegen Hizkia? Omdat hij zich beroemd heeft in zichzelf, alsof hij met al zijn paarden en wagens de Libanon bedwongen heeft, alsof hij al die volken onder de voet gelopen heeft. Dat is niet waar. Daarom zal Ik hem straffen. De Heere kon dat niet verdragen dat snoeven van Rabsake.

Heel ander voorbeeld, komt misschien dichterbij. De Farizeeër stond te bidden in de tempel: Heere, ik dank U, dat ik niet ben zoals die en niet ben zoals die. En ik geef tienden van alles wat ik bezit. En die stond daar te roemen in zichzelf. En hoe ging die naar huis? Met lege handen. Want de Heere kon dat niet verdragen, dat roemen van die Farizeeër in zichzelf. Laten we maar eerlijk zijn: het roemen van onszelf zit ons in het bloed. De loftrompet opsteken over onszelf, uit zijn op complimentjes van anderen. Het kan heel subtiel.

Ja, ook voor jullie jongeren. Als je de loef wil afsteken naar een ander. Ik heb zoveel volgers. Ik krijg zoveel duimpjes. Ik krijg zoveel likes. Het gaat allemaal tot diezelfde wortel terug van het roemen in jezelf. En u denkt: ja en als je genade hebt gekregen dan is dat allemaal voorbij. Was dat maar waar. Ik denk aan Simson. Van wie had Simson zijn kracht? Van de Heere. Toen was dat ook toen die met dat uitgedroogde stuk van een ezelskaak 1000 Filistijnen doodsloeg. En wat horen we Simson dan doen? Dan staat hij te roemen in zichzelf: ik heb door mijn grote kracht deze overwinning behaald. Dat kan de Heere niet verdragen, Hij velt hem neer. En even later zien we Simson daar kruipen ja op de grond. Hij heeft er misschien niets eens de kracht meer voor. Hij versmacht van de dorst. En dan piept hij heel anders. Heere, U hebt door Uw grote kracht deze verlossing gegeven. Ik was daar maar een instrument voor. Het was ik, en het werd U. Roemen in onszelf.

Hoe dwaas is dat? Hoe God onterend is dat? Vanochtend en de eerste dienst vanmiddag, u hebt dat denk ik wel gehoord, ging het over dat woord genade, ging het over iemand die in een dodencel zit. Alles uitgeprobeerd, mazen van de wet opgezocht, verzachtende omstandigheden aangevoerd maar kwam muurvast te zitten, kon geen kant meer op. Het oordeel wachtte. Maar hij kreeg gratie. Wat denkt u als zo iemand vrijgelaten wordt en jij zou hem tegenkomen en vragen: hoe komt het nu dat je vrij bent? Stel je nou eens voor dat hij zou zeggen, weet je hoe het komt dat ik vrij ben, dat komt omdat ik gratie gevraagd heb. Dat is natuurlijk de dwaasheid gekroond, dat kan helemaal niet. Hij is helemaal niet vrij omdat hij gratie gevraagd heeft maar omdat Hij, Koning Jezus, gratie verleend heeft.

En wat is er dan erg als we dan bedenken dat het mogelijk is, ook aan de Avondmaalstafel, om niet te roemen in Hem die mij gratie verleend heeft verdiend, maar roemen omdat ik gratie gevraagd heb. Aan de Avondmaalstafel waar zichtbaar wat het Christus gekost heeft. Onvoorstelbare prijs was op mij gemunt. Waar Hij de duisternis en de donkerheid en de Godverlatenheid is ingegaan opdat de Zijnen nimmermeer van Hem verlaten zouden worden. Als je dan toch zou roemen in jezelf. Ja, onderzoek uzelf daar eens op. Als u nou straks aan de tafel zit met uw bekering, met uw geloof, met uw tranen, vult u het maar in. Dan roemt u in uzelf en dat stinkt uw avondmaalsgang. Eigen roem stinkt.

Ik moet denken aan twee regels uit de Psalmberijming van Petrus Datheen: ‘Geen meerder goed Heer Gij mij geven meugt dan dat Gij mij maakt nederig en klein’. U hoort het aan de taal, het is best wel een oude Psalmberijming. Maar wat zijn die woorden trefzeker. Geen groter goed, geen grotere genade die U mij kunt geven dan dat U mij nederig en klein maakt. Ziet u de lijn naar de Avondmaalstafel lopen? Hoe kleiner ik word, hoe groter Hij wordt. Hoe minder ik te zingen heb over mijn eigen roem, hoe meer Zijn roem verheerlijkt wordt.

Het Avondmaal mag na anderhalf weer bediend worden. Een wonder. Ook een gave van de Heere, Hij geeft het dat de tafel aangericht mag staan. Hij geeft het dat straks de nodiging uit mag gaan. Hij geeft het genadebrood en genadewijn. Maar wat is nu een gezegend Avondmaal? U zegt als ik gevoed word, jij denkt als ik gesterkt word. Laat ik er dan eerst dit van zeggen: het is ontzettend groot als dat gebeuren mag. Als je gevoed wordt aan Zijn tafel. Als je gesterkt wordt door het genadebrood en de genadewijn die Hij om niet uitreikt.

Maar een gezegend Avondmaal is het pas echt als u helemaal wegvalt aan de tafel. Zijn eer uit het stof omhoog klimt. Als Hij geroemd wordt, als Hij geprezen wordt. Heere, niets uit mij, alles uit U. Niet uit de werken, want dan zou ik roemen in mijzelf. Ik roem in vrije gunst alleen. Dat is een gezegend Avondmaal, als dat overblijft als u teruggaat naar uw bank: alle roem is uitgesloten. Onverdiende zegening heb ik van mijn God ontvangen. Ik roem in vrije gunst alleen.

Vrije gunst. Want dat is het toch dat overblijft. Niet uit de werken, nee alleen maar genade, alleen maar gunst. Bent u daarop uitgekomen in de voorbereidingsweken die achter u liggen? Heere laat mij maar helemaal wegvallen. Niets uit mij maar alles uit U. Opdat u geloofd, geprezen, geroemd wordt.

Ik ga afronden, nog een ding. Want het kan zijn dat u met een droef gemoed hebt geluisterd naar dit deel van de preek. Het roemen in uzelf. Misschien stonk het wel in uw eigen neus. Dat u denkt: wat zit ik er toch altijd weer tussen, wat ben ik toch altijd met mezelf bezig. Want ben ik altijd weer uit op mijn voeding, en op mijn versterking, en wat ik er van voel en hoe ik het ervaar. En als ik er maar wat aan heb. O Heere, wat zit ik er weer tussen. Dat je het als het ware meegebeden hebt zo-even: ‘geen groter goed Heere Gij mij geven meugt, dan dat Gij mij maakt nederig en klein’.

Ik zit er altijd weer tussen. Dan denk ik aan een woordje dat Paulus schrijft aan de gemeente van Korinthe als het gaat over het Avondmaal. En hij het zegt dat het Avondmaal bediend moet blijven worden totdat Hij komt. Er zit dus een totdat aan het Avondmaal. Totdat Hij komt. En als Hij dan terugkomt, u moet achter de Avondmaalstafel altijd de tafel zien van het grote Avondmaal van de bruiloft van het Lam, en dan is voorbereiding altijd met het oog op dat u daar mag aanzitten. Als dat totdat er is, als Hij terugkomt op de wolken van de hemel, wat een machtige troost voor de Zijnen die zich aan moeten klagen: ik zit er altijd weer met dat eigen roemen tussen. Dan komt aan dat eigen roemen een einde. Aan alle onvolkomenheid, aan alle zelfbedoelingen. Kijkt u ernaar uit, is dat uw verlangen? Dan klinkt er nooit meer de dissonant, de valse toon van uw eigen roemen. Altijd weer dat ik er zomaar weer opeens tussen zit met iets van mijzelf. Dan zul je er nooit meer tussen zitten zelf. Dan mag je altijd Hem bedoelen. Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen, men loof Hem vroeg en spa. Zult u, zul jij, dan meezingen? Amen.

 

Zondag 25 april 2021 – Hersteld Hervormde Gemeente Putten – ds. D.J. Diepenbroek – Schriftlezing Efeze 2 vers 1-10