Waar op de bodem van onze zondigheid de conclusie is dat we kinderen des toorns zijn, zet de apostel Paulus geen punt. Het zou verdiend geweest zijn. Maar dan klinkt de jubel: ‘Maar God!’. De bazuin van het Evangelie van vrije genade wordt aan de mond gezet. Maar God, Die rijk is in barmhartigheid door Zijn grote liefde, waarmede Hij ons liefgehad heeft. Ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus. Hij heeft redenen uit Zichzelf genomen om zondaren, om vijanden met Zichzelf te verzoenen.
Efeze 2 vers 4-5a: ‘[4] Maar God, Die rijk is in barmhartigheid door Zijn grote liefde, waarmede Hij ons liefgehad heeft. [5a] Ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus‘.
Het geheim van de levendmaking
1. Een wonderlijke wending [‘maar God’];
2. Een bodemloze bron [‘Die rijk is in barmhartigheid door Zijn grote liefde waarmee Hij ons liefgehad heeft, ook toen wij dood waren door de misdaden heeft ons levend gemaakt met Christus’].
1. Een wonderlijke wending
Gemeente, jongens en meisjes, het luisteren naar het onderwijs van de apostel Paulus heeft iets van het afdalen van een trap. Elke keer komen we een trede lager uit. Dood in de zonden en misdaden. Begeerte van het vlees. En als we die trap zijn afgedaald komen we op de grond terecht: kinderen des toorns. Wat kan er dan nog gezegd worden? Dan moet er een punt staan. Dan wacht alleen nog de ontbranding van de toorn van God.
Maar Paulus zet geen punt. Het zou verdiend geweest zijn. Maar dan komt die wonderlijke zin: ‘Maar God, Die rijk is in barmhartigheid door Zijn grote liefde, waarmede Hij ons liefgehad heeft. Ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus.’
Wat een wonderlijke wending waar alle wegen dood lopen. Kinderen van de toorn. Baant God een weg in Zijn Zoon door de dood heen naar het leven. Waar moeten we het Goddelijke maar plaatsen? Wanneer zijn de Efeziërs levend gemaakt? Ik trek twee lijnen. De eerste naar Christus. Ik moet denken aan Kohlbrugge. Die eens de vraag kreeg waar ben je bekeerd: op Golgotha. De aanklacht van de wet heeft Christus op het hout gespijkerd. Hij nam de zonden mee naar het kruis.
Wanneer is dat gebeurd met Christus levend gemaakt? Op Golgotha, toen Hij opstond in de graftuin, met de hemelvaart. En de tweede lijn: naar de christen. Die door het geloof met Hem verbonden is zoals in de Catechismus staat. Vroeger, toen hij dood in zonden en misdaden was, vijand van God en Christus. Totdat dat moment van maar ook doorbrak: van dood levend gemaakt.
U hoort het: twee antwoorden. Wanneer is het gebeurd? Wonderlijk levend gemaakt. In Christus in Zijn borgwerk. En in de christen. Een dode de stem gehoord van Christus die hen levend gemaakt heeft. Kent u dat geheim? Die woorden leren spellen in je leven. Heb je een eertijds net als de Efeziërs toen je dood was in de zonden, toen je een vijand was.
Maar dan dat Goddelijke maar. Ik moet denken aan die trap waar ik mee begon. Elke keer meer mijn dood, mijn vijandschap, mijn onbekeerlijkheid, mijn ongeloof te zien. Tot u op de bodem kwam: kind van de toorn. Onverbeterlijk. Waar een punt moet staan. Maar dan het wonder dat er geen punt staat. U uzelf moest veroordelen maar God.
Als ik omringd door tegenspoed bezwijken moet schenkt U mij leven. Ik trek twee lijnen naar de Avondmaalstafel. Als het gaat over dit ‘maar God’, die wonderlijke wending. Als u nog strijd met u onbekeerlijkheid. Wat kan die strijd oplaaien. Kan ik wel aangaan? Zolang geen Avondmaal geweest. Misschien ook wel veilig: zolang geen zelfonderzoek. Alsof dat niet iedere week, iedere preek nodig is.
Maar dat die storm is gaan liggen. Niet vanuit de moedeloosheid: het kan weer niet. Dat is niet het geluid van een suizende wind. Dan mag ik de bazuin aan de mond zetten: maar God! Ik ben dood. Maar God! Ik heb alleen maar zonden. Maar God! Als dode zielen van zondaren die woorden horen dan komt er leven.
Door het nochtans van het geloof. Het waar geloof waar de Catechismus over spreekt. Maar God zonder enige verdienste mijnerzijds door de gerechtigheid van Christus. Hoewel ik schuldig ben, toch het geloof. Bevend misschien wel met de armen van het geloof. Strijd van het ongeloof. Maar God. Maar ook als u het leven ontvangen hebt. Dan denkt u misschien de strijd is voorbij.
Zijn het niet vaak de woorden: maar ik. Ik zou hier mee bezig moeten zijn. Allemaal gedachten die rond het maar ik cirkelen. Wat kan het in het leven met de Heere verlammen. Dan komt er geen rust in het hart. Net als in het rijk van de natuur vanmorgen de mist. Dan komen de woorden maar God die de nevels doen opklaren. Dan breekt het zicht door op de Avondmaalstafel.
2. Een bodemloze bron
Want die wonderlijke wending sporen ons als het ware aan om verder te lezen. We kunnen dat op allerlei manieren verder maken die zin. Maar God doet alsof de zonden niet bedreven zijn?! Ziet de zonden door de vingers?! Laat Zijn toorn varen?! Nee, dat schrijft Paulus niet. Laten we eerlijk zijn dat zijn gedachten die bij ons opkomen. Nee, dat schrijft Paulus niet. Daarmee bedriegen wij ons voor eeuwig. Zandgrond. Als het oordeel komt, de wind en de regen, dan spoelt het wel.
Maar Paulus wijst op de bron. ‘Maar God, Die rijk is in barmhartigheid door Zijn grote liefde, waarmede Hij ons liefgehad heeft. Ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus.’ Dan mogen we God in het hart zien. Zijn barmhartigheid. Jongens en meisjes, dat is niet een woord wat je elke dag hoort. Als je het hoort als uit de Bijbel wordt gelezen.
Ik kijk naar de moeders. U weet het. In het Hebreeuws het woord ‘rechem’, baarmoeder. Kind aan het hart gedragen. Dan gaat de barmhartigheid van God de barmhartigheid van een moeder ver te boven, schrijft Jesaja. Hij draagt ze op Zijn hart. Zijn liefde die uit die bodemloze bron omhoog welt. Ook toen wij dood waren. Wij denken vaak bij de liefde van God dat Hij ons liefheeft als wij Hem liefhebben. Nee, Paulus zet er een streep door.
Hij nam redenen uit Zichzelf. Als we bij die bodemloze bron staan, dan wil ik twee lijnen trekken. Naar u, naar jou, die nog dood bent in de zonden en misdaden. God neemt redenen uit zichzelf. Hoort u dat? Altijd maar je eigen zin doen, hoe zou je dan ooit zalig kunnen worden? Puur Evangelie dat u God niet hoeft te bewegen, waar zou u dat mee moeten doen, maar dat Hij met innerlijke barmhartigheid bewogen is.
Niet mensen die Hem zoeken, die Hem halverwege tegemoet komen, maar dode zonden. Ik trek ook een lijn naar hen die levend gemaakt zijn. Ja, het leven kan zo fragiel zijn. Dat je er bijna met je oren bij moet gaan liggen: hoor ik nog ademhaling. Dan wil Hij u vanmorgen bemoedigen. Nee, Ik heb u niet liefgehad vanwege iets van u. Maar vanuit Mijn eeuwige liefde.
Zijn dat niet de regendruppels die de akker van de ziel besproeien? Ik moet denken aan een gedicht dat ik las: ‘Waarom was het op mij gemunt daar er velen gaan verloren die U geen ontferming gunt. Ik weet dat er meerdere kanttekeningen bij zijn te plaatsen. Dat kun je niet zeggen bij die bodemloze bron dat God velen geen ontferming gunt. Dat gunnen ze zichzelf niet. Geen uitgewerkte geloofsleer. Maar verwondering: waarom ik?! Zult u straks die vraag meenemen als u straks naar de tafel mag komen. Die korte vraag: waarom ik? Waarom mag ik hier zitten?
Weet u: dan krijgt u het antwoord voor u. En in uw mond. Zijn ontferming. Opdat een wederhorig kroost, niet meer dan dat, altijd bij U zou wonen. Hij moest de dood om het leven te geven. Dan smelt de ziel weg bij het zingen van die woorden: Mijn God U zal ik eeuwig loven omdat U het hebt gedaan. Amen.
Zondag 18 april 2021 – Hersteld Hervormde Gemeente Putten – ds. D.J. Diepenbroek – Schriftlezing Efeze 2 vers 1-10 – bediening van het Woord en sacrament van het Heilig Avondmaal