Aartsvader Jakob schreeuwt het in geloofsvertrouwen op zijn sterfbed uit: op Uw zaligheid wacht ik, o Heere. Advent op zijn sterfbed. Hij ziet de dag van Christus: op Uw Zaligheid, op Uw Jeshuah [=Jezus] wacht ik. Het vaste vertrouwen en de volkomen zekerheid over de zaligheid uit God, in God en van God. Hij maakt vol[zalig] en Hij maakt heel: door de Heiland is de band hersteld. Ziet u zo uit naar de wederkomst van de Heere Jezus? Op Uw zaligheid wacht ik, o Heere.
Genesis 49 vers 18: ‘Op uw zaligheid wacht ik, HEERE!‘.
Jakobs Advent
1. De aanleiding ertoe;
2. De inhoud ervan.
1. De aanleiding ertoe
Op Uw zaligheid wacht ik, Heere. Het zijn maar enkele woorden gemeente en het is een korte tekst op deze derde Adventszondag. Deze tekst die voor ons ligt. Kort in het Nederlands: zes woorden. In het Hebreeuws maar drie. Drie woorden die door de aartsvader Jakob zijn uitgesproken.
Ik kan misschien beter zeggen: die door hem zijn uitgeschreeuwd. En al is de tekst nog zo kort, wel een bijzondere. Het is ook een hele bijzondere plaats die Jakob innam op dat ogenblik. Een hele bijzondere plaats want hij ligt op zijn sterfbed. Aan een lang en een heel bewogen leven zal straks een einde komen.
De woorden van onze tekst horen tot de laatste woorden die de aartsvader op aarde heeft uitgesproken. Tot zijn kinderen. Z’n twaalf zonen. 147 jaren oud. Waarvan hij de laatste zeventien jaren in Egypte heeft geleefd te midden van zijn kinderen in het land Gosen. 147 jaar. En een van de laatste woorden is de roep naar God, naar de hemel: ‘Op Uw zaligheid wacht ik o Heere!’.
Gemeente, wat me in de voorbereiding van de prediking is opgevallen, is dit: dat Jakob nog niet uitgeleefd was. Hij had dan wel 147 jaar geleefd had maar nog heel vitaal was. Ik mag dat woord wel gebruiken. Hij legde zijn voeten op het bed en gaf de geest. Hij werd verzameld door zijn volk. Heel bijzonder he. Dat sterven van Jakob was een bewuste daad.
Hij legde zijn voeten op het bed, en we kunnen er wel bij zeggen, hij deed zijn ogen dicht. Bij mensen die sterven zeggen we dat de geest gegeven wordt. Hij gaf letterlijk de geest. Jakob was niet uitgeleefd. Hij stierf niet voordat hij gezegend had. We lezen in de Bijbel wel vaker van een zegen. Maar als je vers 17 leest, dan zet je er wel een vraagteken bij. ‘Dan zal een slang zijn aan den weg, een adderslang nevens het pad, bijtende des paards verzenen, dat zijn rijder achterover valle.’
Dr. Aalders zegt in zijn korte verklaring dat er een bepaald soort slang was heel klein en heel giftig. Als de slang op het pad was en het paard zag het, dan wilde die niet meer verder. Helemaal niet meer te bewegen om voort te gaan. Het paard wist van het gevaar van de slang. Slissend beet hij toe. Paard werd dan gebeten in de verzenen, net onder de hiel. Het paard viel dan en de ruiter viel eraf.
Dat moet Jakob zeggen van Dan. Dat is toch wel een twijfelachtige zegen. Jakob heeft wel meer over Dan gezegd. De vijfde zoon. Na Juda is Dan geboren. Dat hij zijn volk zal richten uit een van de stammen van Israël. Uit de Bijbel weten we dat hier Simson hier bedoeld is.
Een bijzonder voorrecht om het volk te richten. We weten hoe Simson van zijn rol als richter heeft gekweten. Als een eenling. We weten ook dat Simson dat op zijn eigen wijze heeft gedaan en dat hij zijn strijd met zijn eigen dood heeft moeten bekopen. Simson, de zoon van Dan. Ook dan de zoon van David.
Niet uit Lea, niet uit Rachel maar uit Bilha. Het dienstmeisje van Rachel. Rachel heeft toen Jakob al vier zonen uit Lea had uit boosheid reageerde. Jakob reageerde ook in boosheid en zei ben ik dan God? Rachel heeft haar dienstmaagd in de schoot van Jakob gegeven als zijn derde vrouw. Daaruit is Dan geboren.
Uit de geschiedenis van de zonen van Jakob treedt Dan niet op de voorgrond. Dat hij zo’n voorname plaats heeft ingenomen. Het is ook heel bijzonder. De stam van Dan is in tweeën gesplist. De ene helft bleef in het zuiden tegen het land van de Filistijnen aan. Denk aan Simson, in Thimnath. En het andere heel helemaal in het noorden. Veertig kilometer in het noorden, helemaal bovenin. Net als in Ber-Seba in het zuiden stond er ook in een Dan een heiligdom. Jerobeam heeft dat heiligdom gesticht uit angst dat mensen weer naar Jeruzalem zouden trekken en in de dienst aan de Heere komen uit een van de navolgelingen van David.
Afgodendienst. Die God verfoeid had. Het lijkt op de kalverendienst in de woestijn. De kalverendienst ingesteld. Jerobeam in zijn vrees dat hij het niet aan de Heere overliet maar dat hij zelf het initiatief tot de Heere in eigen hand nam. In Dan en in Ber-Seba.
Gemeente, en we hoeven ons niet af te vragen of dit een zonde was. Op meerdere plaatsen in de Bijbel lezen we over de kalverendienst: de zondendienst van Jerobeam die Israël zondigen deed. Het ergste wat ik van Dan moet zeggen, dat zijn naam van een van de zonen van Jakob, niet voorkomt uit een van de 144.000 gezegenden. Openbaring 12. Uit elke stam waren er 12.000 verzegeld.
Misschien zegt een jongen of een meisje: dan houd je maar elf zonen van Jakob over. Dat is waar. Maar het zijn er geen elf maar twaalf. Naast Jozef wordt ook Manasse genoemd. Jozef krijgt hiermee een dubbel portie. De eerstgeboortezegen toegediend.
12.000 uit elke stam van Israël maar niet uit de stam van Dan. Dan zal een slang zijn aan de weg. Adderslang aan het pad. Bijten aan de verzenen van het paard dat de ruit achterovervalt. Je kunt twee kanten heen vallen. Voorover, buigen voor God. In aanbidding. Achterover is in verschrikking.
Nu terug naar onze tekst. In de aanleiding tot onze tekst, de directe aanleiding, dat is vers 17. Dat is datgene wat Jakob van Godswege over Dan moet profeteren. Daarom is onze tekst een uitroep, een schreeuw naar God.
2. De inhoud ervan
Op Uw zaligheid wacht ik, Heere. U zult het met mij eens zijn gemeente, het centrale woord in onze tekst is Heere toe wie de bede wordt opgezonden. Het eigenlijke waar het om gaat is om Zijn zaligheid. Op Uw zaligheid wacht ik o Heere. Zaligheid dat is volmaaktheid. Dat is volkomenheid. Heel vaak komt het in de Bijbel voor zalig, zaligheid, met een eeuwige zaligheid. Met God zijn. Met de Heere zijn. Voor eeuwig Hem loven en prijzen. Volmaakt. Zonder zonden. Zonder ziekte. Zonder boze gedachten. Zonder pijn. Zonder leed.
Zalig. Gemeente, het is, vergist zich u niet, het woord dat niet alleen bestemd is voor na dit leven. Dat mag u ook zeggen in de eerste plaats. Maar zaligheid maar geldt ook al hier op aarde. Er is een zalig leven. Het is oorspronkelijk geen Nederlands woord.
Het komt van het woordje ‘sells’. Keltisch woord. Noorden van Engeland. En ook in het noorden van Nederland. Het woordje ‘sells’. Vol van. Dat is van iets vol bent. Vol van God. Van Zijn genade. Van Zijn Christus. Vol van Zijn liefde. Gemeente, vader Hellenbroek die stelt de vraag in zijn catechisatieboekje ‘De Goddelijke waarheden’ waar ik vroeger onderwijs uit heb gehad. Wat is zalig? Gered worden van het grootste kwaad en gebracht worden tot het hoogste goed.
Ik hoef dat toch niet verder uit te leggen? Het grootste kwaad is de zonde. En het grootste goed is bij de Heere zijn. Wat is nou zalig? Gered van het grootste kwaad en gebracht tot het hoogste goed. Ziet u daarnaar uit gemeente? We moeten misschien vragen: mag u daarin delen? Dat is genade hoor. Verlangt u daarnaar? Is de tekst u niet vreemd. Op Uw zaligheid wacht ik, o Heere.
Zalig zijn, dat is gemeente, dat is in de Bijbel als het ware gelijk aan bekeerd zijn. Voor de jongens en de meisjes: een nieuw hartje hebben. Dan ben je zalig. Want dan is je leven, dat is je hart, vol van God. O dan ben je nog niet boven al het kwade uitgetild, maar dan ken je die strijd. Dan heb je de Heere steeds nodig om tegen de wereld, duivel en eigen boze hart te strijden.
Zaligheid. Zalig is, daar kun je een isgelijkteken tussen zetten, is gelovig zijn. Bekeerd zijn. Als ik een Bijbels voorbeeld mag geven, dat is wat we lazen van Maria. Dat woord dat de engel tegen Maria heeft gezegd. Zalig is zij die geloofd heeft. Want, zegt hij, de woorden die zij geloofd heeft zullen ook over haar komen.
De Heilige Geest zal over u komen en dat Heilige dat uit u geboren wordt, dat zal Gods Zoon genaamd worden. Ik wil nog een vers de nadruk leggen: vers 37. Geen ding zal bij God onmogelijk zijn. Als je je afvraagt, ben ik zalig? Mag ik dat op goede gronden weten? Als je dan in je hart gaat zoeken, dan kom je steeds meer gruwelen tegen. Dat wordt nog aangeblazen door de vorst der duisternis. Nee jongen, meisje, je bent niet zalig.
Eerst zegt hij: je heb nog tijd genoeg. En later zegt hij: je bent te laat. Zal je niet luisteren naar die leugenaar? Zul je naar God luisteren? Zalig zegt Elisabeth is zij want de dingen die haar van de Heere gezegd zijn, zullen voorbracht worden. Ziet u gemeente dat hoort bij de zaligheid. Het geloof. Het zekere geloof, het vaste vertrouwen.
Dat God het werk in mij zal afmaken en vasthouden. Als je dat woord van Maria gelezen hebt, dan vraag je je af: wat gelooft ze nou eigenlijk? Nou, de boodschap van de engel. De boodschap dat uit haar, dat eenvoudige meisje, een maagd, die Messias geboren zal worden. Na duizenden jaren. Zij
Ik moet u eerlijk zeggen: het heeft haar niet altijd voorspoed gebracht. Jozef was van plan, die rechtvaardig was, om haar te verlaten. Hij wist dat het niet uit hem was maar, ik zeg het maar voor de jongeren, hij dacht dat ze vreemdgegaan was.
Zalig betekent niet altijd voorspoedig. Maar vol van de beloften Gods. Het zekere weten en het vaste vertrouwen. De Heere zal mij niet begeven en niet verlaten. Gemeente, een ander woord voor zaligheid is heil. Dan moet ik daar wat van zeggen.
Het woordje heil is wel een Hollands woord. Nog heel. Want de ‘i’ betekent een verdubbeling van de klinker. Hair staat er maar we zeggen haar. Weer heel is tussen God en mij. Dat het weer hersteld is tussen God en mij. Dat is het werk van de Heiland, met andere woorden dat is het werk van de Zaligmaker.
Op Uw zaligheid wacht ik, Heere. Gemeente, er zit nog een geheim in onze tekst. Want voor het woordje zaligheid staat in het Hebreeuws het woord Jeshuah. Als je goed luistert hoor je het al: Jozua. Jeshuah, het Hebreeuwse woord voor Jozua. In het Nieuwe Testament is de naam voor Jozua Jezus.
Jakobs verwachting. Advent. Op Uw Jezus wacht ik, Heere. Dat is de bede van Jakob op zijn sterfbed. Na dat verschrikkelijke wat hij van een van zijn zonen, Dan, getuigen moest. De zegen van Jakob. Ik moest aan het woord uit Johannes 8 vers 56. Abraham heeft mijn dag gezien en hij is verblijd geweest. Dat kun je uit de aanleiding van onze tekst ook van zijn kleinzoon zeggen.
Dat hij de dag van de Heere gezien heeft. Op Uw zaligheid wacht ik, Heere. Het is niet alleen een schreeuw naar omhoog maar ook een geloofsuiting. Het zekere weten en het vaste vertrouwen. Dat Gods zijn beloften aan Abraham gegeven, aan Izak bevestigd heeft en ook aan Jakob.
Als we nog eens op de tekst letten, dan staat er niet mijn zaligheid. Wachten op dat ik zalig word. Maar op Uw zaligheid. Op Uw Jezus. Die zaligheid is uit God, in God en komt van God. Het is Uw zaligheid. Het is Uw Jeshuah. De Zaligmaker is van God. De Zaligmaker is God.
Hij is God van de Vader. Mede-God met de Vader. De Vader die in Zijn eeuwige zondaarsliefde Zijn eigen Zoon overgegeven heeft in de dood, opdat Hij ons zalig zou maken. Weet u het nog: redden van het grootste kwaad en gebracht worden tot het hoogste goed.
Zo’n God moet je toch liefhebben? Die Zijn eigen Kind wilde missen terwijl wij wisten wat wij er mee zouden doen. Kruisigen. Die zaligheid is ook van de Heilige Geest. Die de Heere is en zalig maakt. Die het uit de Vader en Zoon neemt, en toepast. Als ik mag preken, dan is het de Heilige Geest die hier en thuis op de deur van je hart klopt, mag Ik binnenkomen? Hij heeft geen inbrekersgereedschap bij zich. Van als Hij het doet, dan gebeurt het toch wel.
Nee, Hij maakt van een onwillige een gewillige. Hij maakt een gewillig volk. Dat de bede kent: op Uw zaligheid wacht ik, Heere. Nog een woord heb ik niet verklaard. Dat is het woordje wacht ik. Bij ons is het vaak afwachten. Je moet het maar zien. Je kunt er zelf niets aan doen he. Als je in dat boek geschreven, dan komt het vast wel goed…
Dacht u dat God je zo zalig maakt?! Dat woordje afwachten, ik heb het nagezocht, het staat Gode zij dank nergens in de Bijbel. Het is geen woord van God maar van de tegenstander, van de duivel. Je moet maar zien. Bij mensen die hebben afgelegd ligt de hel vol. Op Uw zaligheid wacht ik. Dat is een wachten met een uitzien. Een verlangen. Een uitzien.
Naar iets. Nee, naar iemand. De Duitsers hebben er een prachtig woord voor. Harren. Daar ziet iets van het ongeduld in. Op Uw zaligheid wacht ik. En ik zeg er dan bij: met een groot verlangen. Jakobs Advent op zijn sterfbed. En dat van u, van jou? Van u dominee? Wij liggen nog niet op een sterfbed. Een ding is zeker wij zijn niet in de positie van Jakob.
Maar een ding is zeker: de verwachting van Jakob is noodzakelijk. Op Uw zaligheid, op Uw Joshua, op Uw Jezus, wacht ik o Heere. Dat is een uitzien naar de wederkomst. Met een diep verlangen. Nee, zegt u bij mij nog niet. Ik durf dat niet te bidden. Ik ben nog niet bekeerd. De schuld is nog niet verzoend. En je weet het: ik heb de Zaligmaker zo nodig.
Dan mag u toch meebidden: op Uw zaligheid wacht ik o Heere. Op Uw Heiland, op Uw Joshua, wacht ik. Op die komst van die Heiland in mijn hart en leven wacht ik. En weer schrik je. U moest eens weten hoe puinhoop het in mijn hart is. De Heere weet het wel. Des te meer nodig: op Uw zaligheid wacht ik Heere. Houd aan, grijp moed, want nooddruftigen zal Hij verschonen; Aan armen, uit geneda, Zijn hulpe ter verlossing tonen.
Het gaat zingen in mijn hart. Met de dichter van Psalm 130. Ik blijf de Heere verwachten. Mijn ziel wacht ongestoord. Ik hoop in al mijn klachten op Zijn onfeilbaar woord. Amen.
Zondag 13 december 2020, Derde Adventszondag – Hersteld Hervormde Gemeente Putten – ds. C. Oorschot – Schriftlezing Genesis 49 vers 1-2, 16-28 en Lukas 1 vers 26-38