Als Paulus en Barnabas, na de uitstorting van de Heilige Geest met Pinksteren, op zendingsreis zijn ter verspreiding van het Evangelie van vrije genade, rijst de vraag over de besnijdenis. God zelf had de besnijdenis ingesteld in het Oude Testament en dat leidde tot vragen bij de Joden. Werden nu de heidenen, niet-Joden, die onbesneden waren op dezelfde manier zalig? De discussie ontstond niet omdat iemand van idee veranderde maar omdat God Zelf werkte op een wijze die herbezinning nodig maakte. Gods Geest trekt een spoor en de mensen volgen. Het genadewerk van Jezus Christus schittert: het is de liefde van Christus die dringt. Dat gold toen en nu.
Handelingen 15 vers 4-7: ‘[4] En te Jeruzalem gekomen zijnde, werden zij ontvangen van de Gemeente, en de apostelen, en de ouderlingen; en zij verkondigden, wat grote dingen God met hen gedaan had. [5] Maar, zeiden zij, er zijn sommigen opgestaan van die van de sekte der Farizeën, die gelovig zijn geworden, zeggende, dat men hen moet besnijden, en gebieden de wet van Mozes te onderhouden. [6] En de apostelen en de ouderlingen vergaderden te zamen, om op deze zaak te letten. [7] En als daarover grote twisting geschiedde, stond Petrus op en zeide tot hen: Mannen broeders, gij weet, dat God van over langen tijd onder ons mij verkoren heeft, dat de heidenen door mijn mond het woord des Evangelies zouden horen, en geloven‘.
Het spant erom
Gemeente van onze Heere Jezus Christus, die vergadering waarvan Handelingen 15 verslag doet is ongetwijfeld een van de belangrijkste vergaderingen geweest in de geschiedenis van de kerk. Het is echt zo vergadering waar het echt erom spant. Misschien heb je dat ook weleens meegemaakt. Gedacht van een vergadering het kan weleens vuurwerk worden. Of overleg van het werk het kan er heftig aan toegaan. Een agendapunt dat veel emoties oproept, een agendapunt waar heel verdeeld op gereageerd kan worden.
Zo lezen we dat ook in Handelingen 15. De dingen die op de agenda stonden raakten echt het wezen van de toekomst van de kerk. De beslissingen die genomen zouden worden, zijn voor fundamenteel belang ook voor de gang van de kerk door de wereld. Laten we eens nagaan wat daar besproken werd en hoe daarop gereageerd werd. Ik denk dat we vooraf vast kunnen stellen dat die hele vergadering ons tot voorbeeld is.
Waar ging het om op die vergadering? Kort gezegd komt het hierop neer op het moment op Pinksteren de Heilige Geest is uitgestort, heidenen tot geloof gekomen, gaf dat toch wat spanningen. Heidenen. Wat zijn heidenen? Dat zijn mensen die niet tot het verbond behoorden, het volk van Israël, Joden. Dan moet je denken aan die man uit Ethiopië. Die uit de profeet Jesaja las en onderweg vroeg om gedoopt te worden (Handelingen 8). Of Cornelius, die gevangenenbewaarder (Handelingen 10).
Maar ook aan steden in Klein-Azië. Antiochië, Ikonium, Lystre, Derbe. Dus ook buiten Israel ontstonden dus christelijke gemeentes. Mensen die niet tot het Israëlische volk behoorden maar wel geloofden. Prachtig natuurlijk, prachtig! Maar het leverde ook vragen op. Want de christenen met een Joodse achtergrond, die hadden zich voor hun bekering strikt afzijdig gehouden van de heidenen, van niet-Joodse mensen.
En het was voor hen eigenlijk ondenkbaar dat een Jood en een heiden samen gingen eten. Dan had Jezus dat wel doorbroken, dat wisten ze wel, dat hadden ze wel gezien, maar het bleef toch wel heel moeilijk om dat voorbeeld op te volgen. In Galaten 2 kunnen we lezen dat daar zelfs nog een conflict over ontstond tussen Paulus en Petrus.
Maar minstens zo spannend, van die nieuwe gelovigen, wat van die heidenen gevraagd kon worden. Moesten ze zich gewoon laten besnijden zoals de Joden? Dat was wat in het Oude-Testament stond, een hoge verantwoordelijkheid. In ieder geval kunnen we vaststellen dat het voor gelovige Joden een grote stap was om die besnijdenis los te laten.
Vergelijk dat maar met de dingen waarin wij zijn opgevoed, de traditie in de christelijke gemeente waar wij graag aan vast willen houden. De besnijdenis waar ze graag aan vast willen houden. Daarover gaat die vergadering in Jeruzalem. De eerste die aan het woord komen zijn Paulus en Barnabas. Vers 4. Als ze thuiskomen, in de thuisgemeente, vertellen ze enthousiast hun verhalen. Ze brengen verslag van wat God gedaan heeft. Ze zijn helemaal vol van wat ze hebben meegemaakt.
Ze zijn vol van wat ze hebben meegemaakt. Velen zijn tot geloof gekomen. Gods werk is niet tevergeefs geweest. Paulus en Barnabas vertellen gewoon de feiten. In vers 12 herhalen ze dat nog eens. Heel de menigte zweeg, nadat Petrus gesproken had, en toen hoorden ze Paulus opnieuw vertellen van die grote tekenen en wonderen door God gedaan onder de heidenen. Ze zijn er vol van. Paulus en Barnabas getuigen van de dingen gedaan heeft.
Ja maar klinkt er direct. Verschillende Joden, die voorheen tot de Farizeeën behoorden, zoeken meteen de confrontatie. Ja maar, hoe zit het met de besnijdenis? Ja maar, hoe zit het nou met de wetten van Mozes? Zijn die ineens onbelangrijk geworden? De vlam slaat in de pan en er ontstaat een heftige woordenstrijd. Vers 7. Het spant erom.
Waar gaat het nou om? Het gaat in het hele debat over de voortgang van het Woord van God. De Joodse mannen, Bijbelleraren uit Judea worden ze genoemd, hadden goede Bijbelse argumenten dat de besnijdenis echt heilsnoodzakelijk was. We moeten daarbij heel goed beseffen als wij dit nu lezen, dat zij toen de Bijbel nog niet hadden maar alleen het Oude Testament. Het Nieuwe Testament was er toen nog niet. Het ging over fundamentele vragen wat betreft God en Zijn wil.
De eerste is dan is het denkbaar dat God in vroeger tijden een fundamenteel gebod gaf en dat Hij dat nu toch afschaft. Doet dat niet tekort aan de trouw van God aan Zijn eigen Woord? Onderliggende vraag: is God dan wel betrouwbaar? En de tweede vraag is: kom je niet op een enorm hellend vraag als je aan de heidenen niet meer vraagt zich te laten besnijden en zich aan de wetten van Mozes te houden? Want ja als ze dit ene gebod niet meer hoeven houden, waarom dan wel die andere? Loop je dan niet grote kans dat die allemaal gaan sneuvelen?
En een derde vraag: wordt genade zo niet veel te goedkoop? Geloven betekent toch ook gehoorzamen aan Gods geboden? Dat is toch de rode draad door de geschriften van Israel heen. Wordt geloven zo niet iets heel goedkoops, oppervlakkigs? Nou u hoort wel, allemaal hele fundamentele vragen. Vragen die we nog steeds wel herkennen. Die opkomen in onze eigen gang van het geloof.
Wie zijn die drie verschillende sprekers in Handelingen 15? Paulus en Barnabas die zijn samen aan het woord. Dan Petrus en als derde Jakobus. Jakobus, de broer van Jezus, niet de apostel, de broer van Jezus de leider in Jeruzalem. Ze hebben allemaal een eigensoortige inbreng. De eersten die aan het woord komen zijn Paulus en Barnabas. Logisch, rondom hen is die hele discussie begonnen rond Antiochië. Zij zijn teruggekomen met al die enthousiaste verhalen. En over alles wat God onder de heidenen tot stand heeft gebracht. Ze vertellen dat God de deur geopend heeft ook tot de heidenwereld.
Paulus en Barnabas treden op als getuigen. Ze zijn er vol van. Wat God gedaan heeft. Wonderlijk. Grote tekenen. God had echt grote dingen gedaan. Zo gaan ze terug en getuigen ze ervan. Tijdens de vergadering herhalen ze continue het verhaal. Ze blijven er maar op hameren. Het herhalen van de tekenen en wonderen die God gedaan heeft. Ze getuigen gewoon van de feiten, van de dingen die God gedaan heeft.
Die hele discussie ontstaat niet omdat iemand van idee verandert, nee die hele discussie ontstaat omdat God Zelf dingen werkt die herbezinning nodig maakt. Gods Geest trekt een spoor en de mensen volgen. En het geeft ook verwarring. Dat lezen we in vers 7. En toen daarover een heftige woordenstrijd ontstond, stond Petrus op.
Mannenbroeders, u weet dat God mij uitverkoren heeft om onder heidenen het Evangelie zou verspreiden en zij het zouden horen. Ziet u, nu neemt Petrus het woord en je merkt Petrus spreekt met gezag. Hij gaat staan. De vergadering wordt stil. Dat kun je meenemen met een vergadering. Dat iemand met gezag gaat spreken. Een woord met macht, een woord met kracht. Zo ook Petrus. Petrus is tegelijkertijd ook een bruggenbouwer.
En om te beginnen zegt hij dat God hem voortijds, zo’n tien jaar geleden, verkoren heeft om het Evangelie onder de heidenen te verspreiden. Nou, jullie kennen die geschiedenis vast wel, dan gaat het over die Romeinse legerofficier Cornelius, daar in Cesarea, en daaraan vooraf ging dat laken met die reine en onreine dieren.
Kernpunt van die geschiedenis haalt Petrus hier weer naar voren. Vers 8. De heidenen de Heilige Geest te geven evenals aan ons. God maakt geen onderscheid. God heeft aan de heidenen precies hetzelfde gedaan als aan ons. Geen belemmering om hetzelfde te geven aan Cornelius als aan ons. God ziet aan wat in het hart leeft. God werkt onder onbesneden heidenen hetzelfde als onder besneden Joden. Petrus heeft dus dezelfde ervaring gehad als Paulus en Barnabas en ja dat heeft ze, zeg maar, aan het denken gezet. En dat ook wel hun denken veranderd hoe je tot redding, tot zaligheid komt. Wij geloven op dezelfde wijze als zij zalig te worden, door de genade van de Heere Jezus Christus. Daar gaat het om. Dus zegt hij tegen die leraren in Judea, we moeten er dus niet aan denken die heidenen zo’n zwaar juk op te leggen, onze voorouders konden het ook al niet dragen. En we lopen er Gods plan mee in de weg. Dat is nog veel belangrijker.
Als het om genade gaat, zijn we allemaal gelijk. Jood en heiden. Zo bouwt Petrus dus een brug tussen de Joden en heidenen. Paulus en Barnabas zijn getuigen. Petrus is bruggenbouwer. Maar wie de discussie theologisch afrondt is Jakobus. Welke Jakobus is dat dan? Niet om de apostel maar om een van de broers van Jezus, dus een zoon van Jozef en Maria. Die op dat moment de leider van de gemeente in Jeruzalem is; hij is dus de opvolger van Petrus.
En dan lezen we in vers 13 en volgende ´en toen zij zwegen´, dus er is een hele heftige discussie geweest, en vervolgens hebben Paulus en Barnabas een stuk getuigenis gegeven, antwoordde Jakobus: mannenbroeders, luister naar mij. Dus de leider van de gemeente gaat nu staan. Simon, dat is Petrus, heeft verteld hoe God hem gezonden heeft naar de heidenenvolken om uit hen een volk aan te nemen. En hiermee stemmen de woorden van de profeten overheen. Zoals geschreven staat, ja wat is de inbreng van Jakobus, om te beginnen vat hij een aantal dingen samen. Ik weet niet of u dat is opgevallen, maar ik vind het opvallend dat hij dan aansluit bij de woorden van Petrus en niet bij het getuigenis van Paulus en Barnabas.
En ik denk dat dat op dat moment strategisch gezien heel slim van hem was. Omdat Petrus die bruggenbouwer was. Tussen Paulus en Barnabas was die hele discussie ontstaan. Maar Jakobus vat niet alleen samen, hij trekt uit wat hij gehoord heeft ook een Bijbels-theologische conclusie. Jakobus is degene die de feiten van Paulus en Barnabas en de overwegingen van Petrus over genade, zeg maar tegen het licht van de Bijbel houdt. Oude Testament. En het is duidelijk waarom hij dat doet.
Hij zegt: als God sinds Pinksteren andere dingen gaat doen dan vroeger, dan moet daar iets over in de Bijbel staan, dat moet terug te vinden te zijn. Want als dat niet zo is, dan is God niet trouw aan Zijn eigen Woord. En hij zegt dat is eigenlijk ondenkbaar. En Jakobus is op zoek gegaan in het Oude Testament en hij vond woorden uit Amos 9. Waaruit blijkt dat God van meet af aan van plan was om ook heidenen bij het volk van God toe te voegen.
Hoe anders dingen in bepaalde opzichten lijken te zijn, ze passen toch in dat oorspronkelijke plan van God. En de slotconclusie van Jakobus luidt dan, vers 19, daarom ben ik van oordeel dat men het hen die uit de heidenenvolken bekeerd zijn niet lastig moet maken. We moeten hen een niet al te zware last opleggen. Jakobus is wel een man met lef. Hij hakt hier Bijbels-theologisch en ook kerkordelijk een knoop door. Hij zegt hier: heidenen hoeven niet besneden te worden. En die wetten van die Joodse, niet die Joodse wetten te vervullen. Die wet van Mozes en die dingen daaromheen. Nee, het gaat om genade.
Het gaat om genade en ten diepste niet om de wet. Maar helemaal zonder last laat Jakobus het toch ook niet, zo lezen we. Daarom ben ik van oordeel dat men het die uit de heidenen gekomen zijn niet lastig moet maken. Maar, vers 20, aan hen moet schrijven dat zij zich zullen onthouden van dingen die door de afgoden besmet zijn. Ontucht. Van het verstikte van bloed. Dan gaat het over iets heel praktisch. U moet bedenken dat het gezegd wordt in de Joodse context. Die Joden die zich nog strikt hielden aan al die wetjes uit de tijd van Mozes zijn ontstaan.
In veel gemeenten leefden namelijk gelovigen uit de heidenen samen met gelovigen uit de Joden. Die Joden waren dus opgevoed met die strikte voedselwetten. En met een strikt verbod ook om omgang te zoeken met de heidenen. Moet je voorstellen, die twee groepen komen bij elkaar in een gemeenten. Veel van de Joodse christenen hadden tijd nodig om werkelijk aan die nieuwe vrijheid te wennen, om daarin te kunnen staan.
En Jakobus zegt hier tegen die heidenen: geef daarvoor ook je medebroeders en -zusters de tijd voor. Kom hen als het ware tegemoet waar het mogelijk is. Houd rekening met de gevoeligheden van de ander. Ik kwam een hele mooie spreuk tegen en die wil ik graag doorgeven. Die spreuk luidt: eenheid in hoofdzaken, verscheidenheid in bijzaken en liefde in alles. Drie dingen. Ik herhaal het nog een keer. Eenheid in hoofdzaken. Verscheiden in bijzaken. En liefde in alles.
Laten we nooit compromissen sluiten als het gaat om het wezenlijke. Wat is dat wezenlijke? Het behoud door genade alleen. Daar moeten we echt aan vasthouden. Maar draag en verdraag elkaar om bijzaken. Houd elkaar in het oog en draag elkaar in het hart. Dat is gemeente-zijn. Ook wel iets voor ons als gemeente om over na te denken en voor jezelf ook hoe sta ik in de gemeente. Hoe sta ik nou ten opzichte van de andere gemeenteleden? Zijn er dingen waarmee ik het mijn broeders of zusters in de gemeente erg moeilijk maak? Zijn er dingen waarmee ik aanstoot geef aan een ander? Zijn er dingen waarmee ik de ander een last opleg die eigenlijk niet echt van wezenlijk belang is in het leven met Jezus Christus? Zijn er zelfs dingen waarmee ik een ander belemmer? Belemmer om in vrijheid in geloof te kunnen staan en geloof te leven en te kunnen doorleven?
Nou laten we een gemeente zijn waarin Gods genade het eerste en het laatste woord heeft. Gods genade boven alles. En dan vallen een hele hoop bijzaken weg. Echt. En dan geven we elkaar ook de ruimte. De ruimte op allerlei terreinen, ook in de liturgie in de erediensten, geven we elkaar de ruimte. Handelingen 15 geeft dus verslag van een goed beargumenteerd besluit over een heel wezenlijk punt. En al met al zien we dat drie dingen doorslaggevend zijn bij het besluit. Drie dingen die wij ter harte moeten nemen. Omdat ze ook vandaag de dag bij allerlei besluiten de richting moeten zijn.
Drie dingen. De eerste: wat doet God? Dat is de allerbelangrijkste vraag. Welke tekenen geeft Hij in Zijn handelen? En hoe werkt Hij met Zijn Geest? En als we daar iets van zien en iets van ontdekken, dan zet dat ons ook automatisch in beweging. En geven en gunnen we de ander ook de ruimte. En leren we zien dat we ons niet angstvallig vast hoeven houden aan bepaalde tradities. Ik zeg niet dat een bepaalde traditie niet belangrijk is, maar het staat bovenaan. Dat moeten we leren. Gun en geef elkaar de ruimte en daarbij als eerste dus: wat doet God?
Dan het tweede. Onderstreept dit alles Gods genade karakter? Onderstreept dit alles Gods genade. Onderstrepen die tekenen van Gods handelen ook in onze tijd het genadekarakter van het geloof? En als dat zo is, dan wordt het vertrouwen gesterkt dat het om een nieuwe weg gaan die God wil inslaan en we ook mogen volgen. Dus onderstreept dit alles Gods genade?
En als derde: staat dit ook in de Bijbel? Wat we menen te zien van Gods daden moet wel bevestiging vinden in de Bijbel. God doet uiteindelijk nooit dingen die geen bevestiging vinden in wat Hij heeft geopenbaard. Wat doet God, dat is het eerste. De tweede is onderstreept dit alles Gods genade. En ten derde: staat het ook in de Bijbel. Ik geloof dat deze drie vragen ook vandaag de dag voor ons heel behulpzaam zijn om persoonlijk, maar ook als gemeente op een verantwoorde wijze in het spoor van Gods Geest te mogen gaan en ook te vinden.
Al met al is het toch wel een voorbeeldige vergadering daar in Jeruzalem. Het spande erom, het was een spannende vergadering. Vooraf wisten ze het al: dit kan weleens flink gaan knetteren. De Geest was nieuwe wegen ingeslagen met Pinksteren. Heidenvolken toegetreden tot het volk van God. Dat had verwarring gegeven. Het spande erom. Maar de liefde van Christus die overwon. Laten we dat nooit vergeten. De liefde van Christus.
De Geest had wijsheid gegeven om over deze zaken open en eerlijk te spreken. Men had zich uit kunnen spreken. En dat mocht er dan even heftig aan toegaan. Maar nogmaals: de liefde had overwonnen. Dezelfde Geest gaf namelijk ook wijsheid om elkaar in liefde vast te houden. En vervolgens ook in blijdschap Christus te volgen. Gemeente van Christus te zijn in de context van de tijd van toen, van nu.
En dat perspectief wenkt ook ons. Laten wij ook zo gemeente van Christus zijn. Zo zingt het lied dat zometeen voor ons gezongen gaat worden en daar sluiten we mee af:
‘Waar God de Heer zijn schreden zet
daar wordt de mens, van dwang gered,
weer in het licht geheven.
Als ’s Heren woord weerklinkt met macht
wordt aan het volk dat Hem verwacht
de ware troost gegeven.
Zijn Geest weerstaat de valse schijn
en schrijft in harten het geheim
van ’s Vaders grote daden.
Zo leven wij om Christus’ wil
te allen tijd gerust en stil
alleen van zijn genade.’‘Waar God de Heer zijn schreden zet‘ – Nieuwe Liedboek
Amen.
Zondag 15 november 2020 – Op Zuid, Putten – ds. C. Mijderwijk – Schriftlezing Handelingen 15 vers 1-21