Het volk Israël blijkt keer op keer een hardnekkig volk, dat niets lijkt te leren van zonden uit het verleden. Met Korach, Dathan en Abiram komt het volk in opstand tegen Mozes en Aäron – en daarachter tegen de God van Israël. God toont zich lankmoedig. Bij de plaag die volgt, treedt Aäron op als middelaar. Het reukwerk (voorbede) en het bloed (verzoening) doen Gods toorn stillen; hij is daarin een voorafschaduwing van Christus die als grote Hogepriester Zijn leven gaf en hing tussen de levenden en de zonden om Gods toorn op zich te nemen.
We weten allemaal dat de Heere met een krachtige hand het volk uit Egypte geleid heeft. Ze gaan op reis naar het land der belofte. Het land Kanaän. Na drie maanden komen ze bij de berg Sinaï. Daar sluit de Heere een verbond. Daar kondigt Hij de tien geboden af. Aan het begin klinkt het evangelie: Ik ben de HEERE, Uw God.
Van Sinaï trekken ze verder. Twee jaar na de uittocht komen ze in Kades Barnea. Daar zijn ze niet ver van het land der belofte. Verspieders worden uitgezonden. Hoe is het land? Hoe zijn de versterkingen? Twaalf, uit elke stam een. Ze komen terug. En brengen vruchten mee. Tien zeggen: we kunnen er niet binnen trekken. Het is veel te sterk. Dat redden we nooit. Jozua en Kaleb spreken anders. Met Gods hulp zal het gebeuren, zeggen ze.
Het volk stelt zich achter die tien. En komt zo in opstand tegen de HEERE. Dat is erg. De HEERE neemt dat hoog op. Niemand van twintig jaar zal binnen gaan. Allen zullen sterven in de woestijn. 38 jaar moeten ze nog zwerven in de woestijn. Dat is toch heel wat!
Heeft het volk hier iets van geleerd? Was dat maar waar. Zo makkelijk leren wij niet iets. Ons land en volk heeft veel meegemaakt. Coronatijd. Helemaal over is dat nog niet. Problemen die nu spelen. Het hoeft maar even tekeer te gaan, Rusland en Oekraïne, en wat zal er gebeuren? Merken we een terugkeer naar de HEERE?
Israël heeft van heel dat gebeuren van de verspieders eigenlijk niets geleerd. Kort daarna komen ze weer in opstand. De gangmaker is een zekere Korach. Hij weet dat Dathan en Abiram meedoen. Ook een meneer Om. We horen over hem later niets meer. Wat lees je ook? Tweehonderd vijftig mensen sluiten zich aan. Zijn niet de eerste en de beste. Vooraanstaande mensen. Leiders van de stammen. Ze komen in opstand tegen Mozes en Aäron. Maar in feite tegen de HEERE. Hij heeft Mozes geroepen immers. Hij heeft Aaron aangesteld als priester. Mozes wilde eerst niet. Zend maar een ander, zei hij. Een opstand tegen Mozes is daarom opstand tegen de HEERE.
Korach is een volle neef van Mozes en Aäron. Amram en Jishar waren broers, de vader. Van je familie moet je het hebben…. Een neef ontketent de opstand. Korach kan het niet hebben dat hij maar een gewone leviet is. Hij is jaloers op zijn neef die hogepriester is. Waarom hij wel en ik niet?
Het is teveel voor u, u trekt teveel naar u toe, Mozes en Aäron. Zo klinkt het. Heel het volk is heilig. Opstand, revolutie. Vrijheid, gelijkheid, broederschap.
Dathan en Abiram richting zich meer tegen Mozes. Zij komen uit de stam van Ruben. De oudste zoon van Jacob. Zij menen recht op te hebben om leider te zijn.
Intussen vergeten Dathan en Abiram wel wat Jacob zei. Ruben, je zult de voortreffelijkste niet zijn. Hij had seksuele omgang met Bilha, een bijvrouw van zijn vader.
We hadden het best in Egypte. En dat andere land, komen we er ooit in? Alleen maar verwijten. Wat moeten Mozes en Aäron beginnen? Ze kunnen niets anders doen dan de zaak geven in de hand van de HEERE. Ze gaan niet redeneren. Ze stellen het in Gods hand.
Wij kunnen ook in omstandigheden terechtkomen. Praten heeft dan geen zin. Je kunt redeneren, maar dat haalt niets aan. Is het dan niet beter om de zaak in de hand van God te geven? Dat doen ze.
Ze moeten zich morgen opstellen, ieder met een wierookvat. Een vuurpan met reukwerk. U weet, het reukoffer mocht alleen door een priester gebracht worden. Die mocht het vat hanteren. Mozes zegt, nemen jullie het maar. De HEERE zal bekend maken wie Hij uitgekozen heeft.
Zo gebeurt het. Korach staat daar met de bende. De heerlijkheid van de HEERE verschijnt dan. Een wolk? Stralend licht? Mozes en Aäron moeten apart staan. Ik ga het volk verdelgen. Heel het volk heeft zich gesteld achter Korach, Dathan en Abiram. Dat deden ze ook achter die verspieders. Nu weer achter die dwarselingen. Wat is in de mens te prijzen?
Mozes en Aäron schrikken. Ze bidden, HEERE doe het niet. God luistert en doet het niet. Wel iets anders. De aarde opent zich. Koran, Dathan en Abiram worden levend begraven. Opeens verzwolgen. Vreselijk. Opeens staan ze voor Gods rechterstoel. In de SV staat dat ze levend ter helle gevaren zijn. Zijn ze dan allemaal verloren geweest? We vrezen ervoor. Het oordeel komt ons niet toe. Het oordeel is aan de HEERE. Het Hebreeuwse woord voor hel kan ook graf betekenen. In elk geval, voor Gods rechterstoel.
De leiders van het volk die ook meededen, worden door vuur gedood. Moet je indenken, dat je zo je levenseinde gaat vinden. Is het geen waarschuwing voor ons?! Oppassen om tegen de HEERE in te gaan. Opstandig zijn. Laten we bedenken dat de HEERE rechtvaardig en heilig is. We mogen ook weten dat Hij tegelijkertijd barmhartig en genadig is.
Wat lees ik even verder? Numeri 26. Daar staat: maar de kinderen van Korach stierven niet. Van Dathan en Abiram wel. Waren ze er niet bij? Of zich gedistantieerd? Ze werden gespaard. Wat heel apart is, vind ik altijd, later kom je de kinderen weer tegen, als zangers en muzikanten in de tempel. U kent het opschrift, voor de kinderen van Korach. Er zijn er elf. Kinderen van die opstandelingen. De HEERE nam ze in dienst.
Het kan nog anders vertalen: een psalm van de kinderen van Korach. Door de inspiratie van de Geest hebben ze psalmen gemaakt. Wat is de HEERE wonderlijk in Zijn genade en barmhartigheid.
Het is wel een aparte dag geweest voor Israël. Die mannen levend begraven. Die anderen door vuur gedood. Er is heel wat afgepraat. Het maakte diepe indruk. Zelf gespaard, als volk, dat is toch ook bijzonder geweest? Als Mozes en Aäron niet in de bres gesprongen waren, zou heel het volk verteerd zijn.
Je zou verwachten, nu zal het volk luisteren. En gehoorzaam zijn aan de HEERE? De volgende dag komt het volk in opstand. Je houdt het niet voor mogelijk. Ze komen naar Mozes en Aäron, en zeggen: jullie hebben het volk van de HEERE gedood. Mozes en Aäron krijgen de schuld. Heel die club wordt het volk van de HEERE genoemd. Waren ze dat dan niet? Ja, ze waren Israëlieten. Ze hoorden bij het verbond. Maar je kan ergens bij horen in naam terwijl je er eigenlijk niet bij hoort. Je kunt christen heten, wij heten zo, maar zijn we het ook? Jullie hebben het volk des HEEREN gedood….! Bij hen, die Korach, Dathan en Abiram was de vreze des Heeren ver te zoeken.
We kunnen denken, wat was dat voor een volk? Altijd murmureren? Altijd dwars, er tegen in? Ja, maar als we kijken in ons eigen hart? Wat komen we daar tegen? Toch heel wat, wat niet klopt. Ongerechtigheid. Wat huist er van nature niet in ons hart. Adam kwam in opstand tegen de HEERE. Daar begon het. In hem ook wij. Van huis uit zijn we opstandelingen, op onze manier.
Het is een zegen als je daar achter gekomen bent. En dat je moet zeggen, ik hoef me niet te verheffen boven dat volk. Bij mij ligt het net zo, van nature. Wat een zegen als de Geest ons bekend maakt met onszelf. Dan maakt Hij plaats voor de Borg en Zaligmaker. We leren ons verootmoedigen. We weten ons dan aangewezen op Zijn barmhartigheid en genade. Zelf beseffen we: ik heb het niet verdiend dat God in gunst naar me omziet.
Het moet wel erg geweest zijn voor Mozes en Aäron. Eerst die vorige dag. En nu, na de nacht, het volk in opstand en hun de schuld geeft. Ze stelden zichzelf niet aan. De HEERE deed dat. Gisteren nog lagen ze op hun aangezicht voor het volk om te bidden. Ondanks is ’s werelds loon. Ook in de kerk kom je dat tegen. Het volk treedt op. Mozes en Aäron trekken zich terug naar de tent der samenkomst. De wolk bedekt de tent (het symbool van de aanwezigheid van God). De heerlijkheid van God verschijnt. De HEERE neemt het op voor Zijn knechten. Dat doet Hij nog. Ook vandaag de dag. Een troost voor alle knechten van de HEERE, zoals ambtsdragers.
Trek u terug, zegt God tegen Mozes en Aäron. De mast is volk. De toorn van God is over het volk ontstoken. Ik noemde het al, de HEERE is rechtvaardig en heilig. Hij laat niet met Zich spotten. Onze zonden zijn het die Gods toorn oproepen. Niet gering over denken. Een van die psalmen is gemaakt door Mozes. Wie kent de sterkte van Uw toorn? Misschien dacht hij aan gebeurtenissen als deze. Dat de HEERE in toorn ontstoken is en de mens wil vernietigen…
Ook wij verdienen de toorn. We hebben verzoening nodig. Let op Mozes en Aäron. Ze zeggen niet, HEERE, ga Uw gang maar. Maak er maar een end aan. Hoe eerder hoe beter. Nee. Dat zeggen ze niet. Opnieuw springen ze voor het volk in de bres. Op hun aangezicht. Ze moeten er niet aan denken dat het volk door Gods toorn vernield zal worden. Zouden wij ook zo gereageerd hebben? Ze zijn getergd hè. Als mensen ons zo dwars zitten. Bloed onder je nagels vandaan halen. Bidden we voor hen? Of zetten we ons af? Mozes en Aäron zijn anders. Anders geworden omdat ze door de HEERE geleerd zijn. Ze bidden voor het volk.
De plaag is wel begonnen. Er sterven al mensen. Daar valt er een neer. Een man, vrouw, jongen, meisje. Steeds meer mensen sterven. De plaag is begonnen. Vreselijk. Mozes beseft, hier moet iets gebeuren anders blijft er van het volk niets over. Het zal de Geest zijn die hem dat ingegeven heeft. Aaron, neem je vuurpan, doe er vuur in van het brandofferaltaar. Moet je op letten. Ja, daar moet dat vuur vandaan komen. Nahab en Abihu stierven omdat ze ergens anders vuur vandaan halen. Ze hielden zich niet aan de instelling van de HEERE.
Doe verzoening over het volk, Aaron. De plaag is begonnen. Het brengen van het reukoffer was een belangrijke taak van de priesters. U weet waar dat altijd gebracht werd: in het heilige van de tabernakel. Voor zover ik weet is het hier de ene keer dat het reukoffer gebracht wordt, buiten het heiligdom. Het reukoffer symboliseert het gebed. Ook de voorbede. Mijn bee met opgeheven handen, klimt voor Uw heilig aangezicht…! Het gebed gaat op tot God.
Aaron luistert, pakt het wierookvat. Hij gaat naar het volk. Hij staat daar tussen de levenden en de mensen die sterven. Steeds meer mensen sterven. De wierookwalm stijgt op en stemt de HEERE weer vriendelijk. Aäron doet verzoening. Ja maar er kan toch geen verzoening zijn als er geen bloed is gevloeid? Het reukwerk heeft direct te maken met het bloedig offer van het brandofferaltaar. Daar komt het vuur vandaan. Er kan geen sprake zijn van voorbede als er geen zoenoffer is. Hier is Aaron als hogepriester op zijn best..
Een poos geleden, toen het volk een kalf maakte, toen gaf hij toe en was hij op z’n slechtst. Hier op z’n best. Hij doet verzoening. Intussen zijn er wel 14.700 menzen gedood. We zien Aaron staan. Het is belangrijk dat we verder kijken.
Aaron kan ons niet redden van Gods toorn over onze zonden. Er is er maar Eén die dat kan. Dat is onze enige Hogepriester, de Heere Jezus Christus. Gods Zoon die mens is geworden. Aaron was van zichzelf een zondig mens. Hij moest van genade leven. Aangesteld als hogepriester. Een afschaduwing wel. Uit kracht van wat nog komen moest, kon hij verzoening doen. Aaron deed het uit bewogenheid en liefde tot het zondige en opstandige volk. Hier blijkt de zondaarsliefde van God. God stelde de priesterdienst in. Dat wees heen naar de ene Hogepriester. God gaf uit liefde Zijn eniggeboren Zoon (Joh. 3,16). In Hem worden vijanden met God verzoend.
Aaron ging daar staan met zijn reukwerk. Tussen de levenden en de doden. Dat was eigenlijk vernedering. Hij zal ook wel doden aangeraakt hebben. Maar dat mocht de hogepriester absoluut niet, zelfs zijn dode vader of moeder niet. Aaron stond daar om verzoening teweeg te brengen. Hij zag de mensen sterven. Zelf hoefde hij niet te sterven.
Jezus hing tussen levenden en doden. Hij had zich vernederd om onzentwil. Hij droeg geen mooie hogepriesterlijke kleding aan het kruis. Enkel een doek om Zijn lenden. Hij was veracht. Hij vergoot Zijn dierbaar bloed. Wat hebben we Hem nodig! We mogen het van Hem verwachten. Wend u tot Mij! Wat een zegen als we geleerd hebben onszelf te veroordelen. En alles van Hem verwachten. Dan zijn we bevrijd van de toorn en aangenomen tot kinderen. Aaron deed voorbede en offerde en verzoende. Jezus is opgestaan en opgevaren. We weten, Hij bidt in de hemel voor de Zijnen. Hij draagt Zijn werk op aan Zijn Vader. Wat een zegen als we van Hem mogen verwachten. Leven uit Zijn werk en voorbede. Hij leeft om voor Zijn volk te bidden.
Beseffen we dat voldoende? Dat is een belangrijk element van het geloof. Verwacht het maar van Hem. Die hemelse Hogepriester die altijd bidt. Nog is Hij in de hemel. Eens komt Hij terug, wie weet hoe spoedig. Zijn er niet kentekenen die daarop duiden? Hemel en aarde zullen vergaan, alles zal nieuw worden. Geen dood, ziekte en zonde zal er meer zijn. Dan is de plaag voor eeuwig opgehouden.
Amen.
(Psalm 90 vers 7, berijming 1773)
Hervormde Gemeente Dordrecht, Pauluskerk, donderdag 17 november 2022, 20 uur. Bijbellezing. Schriftlezing Numeri 16:1-7, 23-35 en 41-50.