De geschiedenis van Jona vertoont overeenkomsten met de geschiedenis van het Pinksterfeest: ook hier een wind, vrees bij de toehoorders en heidenen die tot geloof komen. God roept mensen terug die bij Hem vandaan gaan. De heidense zeelieden gaan Jona voor in geloof en gebed. Uiteindelijk stilt het offer de storm – Jezus is de meerdere Jona. Zijn offer is een verzoening voor onze zonden.
Gemeente van onze Heere Jezus Christus te Gouda, vanmiddag wil ik een Bijbelgedeelte bespreken waarin de Geest zichtbaar wordt. Vaak wordt gedacht aan het Pinksterfeest. Dat de Geest daar in en onder de mensen komt. Of hele bijzondere dingen, wonderen op allerlei wijzen, woord dat aan iemand wordt gegeven. Veel mensen raken daarvan van slag of onder de indruk. Maar, dat is een aardig vertekend beeld. Leidt makkelijk op dwaalwegen.
Bij Jona zie je dezelfde dingen gebeuren als op het Pinksterfeest. Ook een wind: nu op de zee. En een knecht van God: die zijn geloof belijdt. En toehoorders die ontsteld zijn en bevreesd. Wat moeten we doen, Jona? Precies zoals ze aan Petrus vroegen. En het eindigt net als in Jeruzalem: de zeelui komen tot geloof. Pinksteren op volle zee – 800 jaar voordat Hij werd uitgestort.
Eigenlijk is deze geschiedenis voor ons nog mooier. In Jeruzalem zijn het de Joden die tot geloof komen (Gods uitverkoren volk). Bij Jona zijn het heidenen – uit verschillende landen, met verschillende goden. Noord-Afrika, Griekenland, Zuidkust van Spanje. En de Feniciërs. Echte heidenen allemaal. Net als wij. De meeste van ons afstammend van de Germanen – echte heidenen zijn we. Nu komen ook die heidenen tot geloof in Israël.
Nu komt het heel dichtbij – want dat betekent dat ook vandaag, lang na de geschiedenis van Jona (of we heidens zijn of Joodse voorouders hebben) – de Heilige Geest werkt. Uitgestort om ons tot geloof te brengen. God gaan dienen, met heel ons bestaan. Daarvoor zijn we hier bijeengekomen. Deze zondag, hier in de kerk.
Jona had God aan de kant geschoven, in zijn leven. Gestopt als profeet. Naar Zuid-Spanje. Tarsis: Algarve. Het gebied van Marbella tot Sevilla. Het dorpje Tarsis bestaat nog steeds, net na Gibraltar.
Als profeet had Jona goed geld verdiend. Daar kon hij wel van gaan leven, als pensionado. De HEERE laat hem niet vertrekken. Hij brengt hem terug naar wat hij is: dienaar van God.
Hoe beroerd het ook is op de zee, de storm: het is het begin van zijn redding. Dat heeft hij eerst nog niet door. Dat is het werk van de Geest. In welke omstandigheden we ook zijn! In mijn gemeente zitten alle gemeenteleden in de gevangenis. Soms in moeilijke omstandigheden. Niet fysiek, maar in de geest. De HEERE is altijd bezig ons terug te brengen bij Hem. Dat we Hem zullen vinden en eren. Hem zullen dienen. En dat de HEERE dat doet, is nodig ook.
Zeker bij Jona; helaas kan ik u niet alles van dit gebeuren vertellen. Literair is het een pareltje, een kunststukje. Let maar eens op de woorden: de HEERE spreekt tot Jona. Máár Jona. En dan: máár de HEERE. En het woordje ‘werpen’. Een storm in de zee werpt de HEERE. Ze zeelui werpen hun goederen in de zee. Dat helpt niet. En uiteindelijk werpen ze Jona in de zee. Voelt u, het rolt van het een in het ander, als golven over elkaar.
Ik zal u een literaire schoonheid uitleggen. Jona ligt in het ruim van het schip – een diepe slaap. Rondom stormt het, spookt het. De bemanning gilt van angst. Hoe is dat mogelijk? Hoe kan je dan slapen? Tussen zakken graan en wijn en spullen van hem zelf. Hij is afgedaald in het binnenste van het schip. Onderdeks. Als we nu het hele hoofdstuk in het Hebreeuws hadden gelezen, dan hadden we gelezen dat Jona in Jaffa afdaalde in het schip. Hetzelfde werkwoord. Vanaf de kade klimt Jona op het schip. Wij vertalen: hij ging aan boord. Er staat letterlijk: hij daalde af. He went down. Aan het begin van vers 3 staat het nog een keer: hij moet naar Ninevé, maar daalde af naar Jafo. De havenstad aan de kust. Begrijpt u wat de schrijver wil zeggen: Jona slaapt diep. Hij daalde af, daalde af, daalde af. Totdat hij in het ruim ligt. In een diepe slaap. Als verdoofd, kan je ook vertalen. Voelt u, dat gebeurt er nu als je God de rug toekeert. Als God je roept in je leven en je keert Hem de rug toe. Dan wordt het afdalen. Dan ga je steeds verder naar beneden – totdat je onbereikbaar geworden bent. Verdoofd, in coma. Een stap van de laatste stap verwijderd: dodenrijk.
Het woord afdalen heeft in het Oude Testament ook deze betekenis: afdalen in het dodenrijk. In Psalm 22 en 1 Samuel 26 betekent het: zonder God in het dodenrijk afdalen. Zonder God kan je nog zoveel bereiken, succes hebben, veel verdienen. Pensioen in Zuid-Spanje of Dubai. Maar je houdt niets anders over dan het dodenrijk. Jona is er bijna al. Als in coma verdoofd in het binnenste van het schip.
Gelukkig, gemeente, staat er niet, dat Jona afdaalde in de zee. Dan zou hij verloren zijn geweest. Dat staat er niet. Dat biedt perspectief. Maar dat is het volgende hoofdstuk. Wie weet een volgende keer. U hebt de les geleerd; iteratie. De herhaling. Wie kiest voor afdalen, die moet oppassen in het leven. Want dan rol je van het een in het ander. Er blijft weinig over. Je mist uiteindelijk God en het leven zelf. We laten die literaire boodschappen liggen, het wordt anders te veel – hoe belangrijk ook, ook voor onze cultuur.
Het belangrijkste wil ik u niet onthouden: de boodschap van de Heilige Geest. De hoofdman van de touwknopers, staat er – de kapitein – moet beslissen wat er eerst overboord gaat. Sta op, bid tot je God, misschien zal die ons redden! Wat heerlijk als er soms iemand komt in je leven die je wakker schudt. Dat je te ver bij God vandaan bent geraakt. Moeten we blijven doen – elkaar wakker schudden. Ook degenen die ons lief zijn. Hoe moeilijk dat soms ook is. Als het om je kinderen of kleinkinderen gaat. Ik vind dat soms heel moeilijk.
Jona gaat mee aan dek. Er staat niet dat hij gaat bidden tot zijn God. Apart he! Zover is hij al bij God vandaan. Hij gaat niet meer in gebed. Dat is wel kenmerkend. Moedwillig ophouden met bidden: dan ben je al ver weg. Bidden is belachelijk… denk je dat het helpt?!
(…) De straf – dat geloven de zeelui zeker. Heeft Jona het nog niet door dat hij de oorzaak is? O, jawel. Hij weet het allang. Wat zal het voor wind geweest zijn? Ik denk een oostenwind. Langs de kust van Israël en Cyprus: daar bleven schepen liefst zo dicht mogelijk langs de kust. Daar is de oostenwind het gevaarlijkst. Die komt van het woestijnland, Libanon en Syrië, en trekt het water omhoog. Er ontstaat een heksenketel. Jona kent zijn psalmen. Psalm 48: ‘Zo doet G’ een oostenwind de kielen / Van Tarsis’ vloot in zee vernielen.’ Jona zit op zo’n Tarsisboot. Misschien wel een hele vloot. Hier zit God achter, denkt Jona. Die probeert me te pakken te krijgen. Maar ik geef geen kik.
Moet u maar opletten hoe koel Jona blijft. Het lot wordt geworpen. Jona wordt aangewezen. Jij bent de schuld. Wat heb je misdaan? Ze vragen van alles. Schreeuwend over het dek. Jona schreeuwt terug – lijkt wel, zonder emotie of schuldgevoel. Ik ben een Hebreeër. Dat woord gebruiken de Israëlieten alleen maar als ze tegen buitenlanders praten. Zoals wij zeggen in het buitenland: ik ben Hollander. De Israëlieten zeggen: ik ben een Hebreeër. Ik vrees de God die de zee en het droge heeft gemaakt. Hij bekent geen schuld. Belijdt niet wat hij heeft misdaan. Hij zegt wel wie God is – wie zijn God is. De God die hij niet ontvluchten kan.
Gemeente, dat mag u ook onthouden als het werk van de Heilige Geest. Wij leven in een tijd waarin we denken dat de Geest door of over ons iets zegt tegen anders. Hij zorgt ervoor dat wij gelovige mensen zouden zijn – wat wij te zeggen hebben en wie wij zijn. Maar als de Geest werkt, gaat het niet over hoe gelovig wij zijn. Dat valt vaak tegen. Maar wie God is. Wie God is die je dient. Dat mogen we meer en meer gaan zeggen, ook naar de mensen om ons heen. Niet dat ons geloof veel voorstelt. Maar wie de God is die we dienen. De God van de hemel. Die titel kom je alleen tegen in Perzische documenten uit die tijd. In de Bijbel kom je die titel ook tegen – uit Perzische monden. Jona voegt toe: die de zee en het droge heeft gemaakt. Hé! Dat is de derde dag. En de eerste dag waarop God zegt dat het goed is. Hoe klinisch de profeet het ook zegt – de zeelieden vrezen.
O wee, vrees! Vrees kan betekenen: bang zijn voor de grote storm. Of: vereerder. Maar grote vrees, dan gaat het over het ontmoeten met God. De Levende is er! Dat zien en bemerken. Daarvan ondersteboven raken. Misschien kent u de geschiedenis van de herders. Toen ze de engelen zagen – ze vreesden met grote vreze. God is aanwezig. De hemel ontmoeten!
Ik verander het vraagteken uit vers 10 liever in een uitroepteken. Dat mag ook – vanuit het Hebreeuws. Hoe stom heb je kunnen zijn! De God die de zee en de aarde heeft gemaakt – die de rug toekeren. Dan nog vluchten over zee…! Want ze wisten, dat hij voor God op de vlucht was. Dat had hij verteld.
En nu wordt ook de wind duidelijk. Als God verschijnt, dan gaat er altijd een grote wind aan vooraf. God is op de zee. God is in hun midden. De God van de hemel. Laat ons diep in stof aanbidden.
Wat moeten we met u doen, vragen ze, zodat de heksenketel ophoudt, zodat God tevreden is. Neem mij op, gooi mij in de zee. Niet: zullen we samen bidden, knielen, terug naar Jaffo. Nee. Wat zijn gelovigen en vrome mensen toch moeilijk op de knieën te krijgen voor de HEERE onze God. En wat zijn ze vaak eigenwijs. De heidenen zijn vaak een voorbeeld. Gooi me overboord, dan zijn jullie van de problemen af. De zee wordt m’n dood. Dan ben ik van God af en van mijn opdracht. Zo ver wil hij gaan. Ongelofelijk. Wat een mens doet om van God af te komen.
Wat gek dat Jona niet zelf overboord springt. O nee, dat zeggen de commentatoren uitgebreid: dat mag hij niet volgens de joodse wet. Hij mag niet zelf kiezen voor het dodenrijk. Maar met God wil hij niets meer te maken hebben. Hoe verknipt! Niet Gods opdracht uitvoeren, wel vroom de regels volgen… Wel, hij heeft de HEERE al zoveel gekwetst… Als hij zijn leven zou geven om anderen te redden, dat zou niet slecht zijn toch? Werp me in de zee en de zee zal ophouden.
En dan komt het hoge woord eruit. Want het is mijn schuld. Hier komen we verder mee. Met schuldbelijden. Ik denk dat Jona hier meer spreekt als profeet dan dat hij zelf door heeft. Jona moet in de zee geworpen worden. Hij heeft schuld. Dat zegt hij niet alleen, dat vindt God ook. En dat ontdekken de zeelui ook. De mannen proberen een tussenweg te vinden. Hem aan land zetten, is ook een oplossing. Zo ver is het niet, maar ze halen de kust niet. De wind stond van de kust af. Ze mogen Jona niet aan land zetten. Hij moet overboord. Dat is Gods wil.
Dan gaan de zeelui op zijn knieën. Ze zijn anders dan Jona. Waarschijnlijk languit op het dek. Ze smeken om vergeving om wat ze gaan doen. Gods profeet overboord…! Reken het ons niet aan, HEERE. Jona heeft nog geen gebed uitgesproken, zij wel. Ze pakken hem op en slingeren hem over de rand. Begrijpt u wat er gebeurt? Dat God dat ook wil? Ze brengen Jona als offer. Omdat er schuld is. Een mensenoffer. Omdat niet gedaan werd wat God had gevraagd.
En dan wordt de zee kalm. Kwam tot bedaren, lazen we in de vertaling. Dat is heel slapjes. Letterlijk staat er: alles stond stil. Als bevroren. Als het offer wordt gebracht, houden de zee en de aarde het droge in. In de Joodse synagoge wordt dit gelezen op Jom Kipoer. Het offer wordt gebracht, het bloed gesprenkeld. Verzoening voor de profeten, priesters, koningen, het volk. Verzoening voor alle keren dat ze God ze rug hadden gekeerd. Nu ga ik begrijpen waarom Jezus deze geschiedenis een paar keer noemt. Het teken van Jona de profeet. Er moet verzoening worden gebracht. Drie dagen in de dood. Wie zal het offer zijn?!
Wel, gemeente, dit is de boodschap van de Geest. Het gaat niet om de wind, het vuur, een teken. Het gaat om de boodschap. Om het evangelie. Jezus Christus is het offer geworden voor mensen die God de rug hebben toegekeerd. Jezus heeft Zijn leven gegeven tot een verzoening van uw en mijn schuld. En God heeft bepaald dat het offer voor ons is.
Toen ik dit bij mijn gemeenteleden bepreekte [in de gevangenis], riep er een: halleluja. Dat is wel waar. Prijs de HEERE! Zij wierpen hem in de zee. En de zee stond stil. De toorn van God is gestild. Ze kruipen op het dek. Ze vreesden de HEERE met grote vreze. Ze noemen Hem bij name. Ze slachten een offer, misschien een kip, een vis. Ze doen een gelofte. Dat is waarschijnlijk om later op het land meer en grotere offers te gaan brengen. Dat zou kunnen. Dat betekent dat ze als ze een jaar later aankomen in Tarsis, het nog niet vergeten zijn. Dat hoop ik ook: dat Jezus het offer is. Dat u dat niet vergeet. Zo werkt de Geest. Hij laat ons de daden van de HEERE Jezus Christus nooit vergeten.
In de Bijbel, in de Psalmen, betekent gelofte doen ook doorvertellen hoe God ons heeft gered. God heeft geen behoefte aan dieren, maar aan het offer van onze lippen. De Geest krijgt de ruimte. Om ons heen en wereldwijd. We hebben het gehoord – dat Jezus het offer is – en dat mogen we doorgeven. Aan hen die ons lief zijn. En waar dit wordt verteld, over Jezus, wat Hij heeft gedaan, daar houdt de hemel op met woeden. Daar staan de aarde en het droge stil. En komt ons bestaan tot rust – voor eeuwig, in God.
Amen.
Protestantse Gemeente Gouda, St. Janskerk, zondag 4 augustus 2024, 17 uur. Schriftlezing Jona 1:1-16. Geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel.