Om het boek van de natuur te begrijpen, hebben we de Bijbel nodig. God spreekt ook door de storm. God gebruikt geestelijke stormen om het geloof van Zijn kinderen te versterken en te verdiepen. Terwijl de discipelen in grote nood zijn, slaapt Christus. Naar Zijn goddelijke natuur waakt Hij echter over Zijn discipelen. Hij verliest hen niet uit het oog. Zij kúnnen niet vergaan. Er is geen sprake van ongeloof, maar van kleingeloof. De discipelen krijgen onderwijs aangaande Christus’ Middelaarsbediening. Dan wordt de uitroep ‘Wie is toch Deze?!’ er een uit verwondering.
Wie is toch Deze?
- Die Zijn kinderen leidt in de storm
- Die ligt te slapen onder de storm
- Die te gebieden heeft over de storm
Jongens en meisjes, het gaat vanmorgen in de preek over de storm. Ja, zeg je, het heeft in de achterliggende dagen ook gestormd. Precies. Juist daarom preek ik vanmorgen over de storm. Waarom? Wel, de Heere heeft ons twee boeken gegeven om in te lezen. Het eerste boek is geen echt boek, maar wordt een boek genoemd. Het tweede boek ligt hier voor mij, dat is de Bijbel. Het eerste boek is het boek van de natuur. Als er zulke dingen gebeuren net als in de achterliggende dagen, dan laat de Heere ons lezen in het boek van de natuur. Alle mensen hebben dat boek kunnen lezen in de achterliggende dagen. Alleen wordt er heel verschillend gepraat, over zo’n storm. Nu geeft de Heere dat wij daar een ander boek naast moeten leggen om dat boek van de natuur goed te kunnen lezen en dat andere boek is de Bijbel. Calvijn noemt de Bijbel de bril om het boek van de natuur te kunnen lezen. Daarom was het mijn begeerte stil te staan bij de storm. Wat kan dat nu te zeggen hebben? Waar moet ons dat brengen? Dat lees je niet in de krant, wel in de Bijbel.
Een geschiedenis vanmorgen waar de drie evangelisten over schrijven: Mattheus, Markus en Lukas. Drie keer komt de geschiedenis in de Bijbel voor. En daarom kun je zien dat dat op de discipelen een enorme indruk heeft gemaakt wat hier gebeurt. En dat de Geest dat in de verschillende boeken liet opschrijven. Het is een andere geschiedenis dan die van Mattheus 14. Daar zijn de discipelen ook in de storm. Jezus zei ook daar dat ze uit moesten varen; maar daar was Jezus niet bij. Dat was toen Jezus over het water tot Zijn discipelen kwam. En toen Petrus vroeg of hij naar Jezus toe mocht komen. Hij stapte overboord en dreigde bijna te verdrinken. Dat was de reis die de discipelen gemaakt hebben na de spijziging van de 5.000 mensen (Johannes 6). Dit is een andere geschiedenis.
De discipelen hebben meerdere keren in de storm gezeten. Niet een keer, maar vele keren. Daar ligt al de eerste les: de Heere bespaart Zijn kinderen de stormen niet. Wie is toch Deze die Zijn kinderen in de storm leidt? Die daar niet omheen gaat, maar dwars door de stormen heen gaat. En Zijn kinderen daarin brengt om ze te beproeven en hun geloof te bevestigen. Als er een storm geweest is in uw leven, kinderen des Heeren, ga er maar niet van uit dat dat de laatste storm geweest is. Meerdere stormen brengt de Heere in het leven der genade. Hoewel Hij ze niet hoeft te veroorzaken, dat zullen we straks zien.
Op dezelfde dag, als het nu avond geworden was: we weten het tijdstip niet precies. We weten wel iets over die dag. Jezus was druk met het uitspreken van de gelijkenissen. Het wordt wel genoemd de dag der gelijkenissen. Bijvoorbeeld de gelijkenis van het zaad sprak Hij uit. Ook de gelijkenis van het mosterdzaad. Allerlei gelijkenissen heeft Jezus op deze dag uitgesproken. Hij was op een scheepje – een soort preekstoel voor de Heere Jezus. Hij stond op het achterdek. Het voer een klein stukje van de oever weg. De mensen stonden op de kant. U kunt mij op de preekstoel zien; zo konden toen de mensen Jezus zien. En horen. Het geluid kwam over het water naar hen toe. De schare kon Hem verstaan. Dat is nodig. Jezus hield ook een zekere afstand van de schare. Ze kwamen zo dichtbij dat er gevaar dreigde – dat ze Hem in het water zouden duwen, niet expres maar per ongeluk. Hij maakte van het scheepje een preekstoel.
Nu werd het avond. Hij zei: laat ons overvaren naar de andere zijde. Waarom? Dat zegt Hij er niet bij. Hij heeft natuurlijk wel een plan. Niet doelloos. Iedere dag wordt door Hem besteed op aarde. Aan de overzijde is het land der Gardarenen. Daar wonen twee bezetenen. Het doel van Jezus is om die twee mensen, van de duivel bezeten, te genezen. Die reis staat in het teken van Gods welbehagen. Dan laat Jezus zich niet tegenhouden – niet door Zijn discipelen en ook niet door de duivel. De duivel lijkt het door te hebben. Hij is niet alwetend, maar wel slim. De duivelen kunnen makkelijk de dingen afleiden. Ze zijn scherpzinniger dan wij. Wel genoemd: een hellehond. Een hond kan soms snel conclusies trekken, iets aanvoelen. Een hond heeft soms eerder dingen door dan een mens. Hier ook, de duivel beseft iets van het doel waarom Jezus gaat naar het land der Gardarenen. De duivel heeft het daar voor het zeggen. De duivel wordt onrustig – Jezus nadert hem. Bij de synagoge in Kapernaüm probeerde de duivel Jezus te verhinderen. Dat doet hij altijd – de duivel komt op het werk van God af.
Ze namen Hem mee, gelijk Hij in het schip was. Het lijkt net alsof de discipelen Jezus meenemen. Bij Mattheus staat er: ze volgden Jezus. Jezus heeft de leiding. Wel is zo: Hij laat zich varen. Hij laat hen het werk doen. Dus ze zijn in Zijn weg. Ze zijn Hem gevolgd. Ze hebben ’s Vaders Zoon aan boord. Gelukkig als je zo mag reizen! Het maakt een groot verschil wie er aan het roer staat van ons levensschip. Van nature hebben wij ’s Vaders Zoon niet aan boord. Dat is vreselijk gevaarlijk. Wij kunnen niet besturen. Wij zijn niet bestand tegen de stormen. Als Jezus niet aan boord is, zal ons levensscheepje vergaan. Die vraag moeten we meenemen: is Hij aan boord? En staat Hij aan het roer? Is het vertrouwen op Hem?
Want ja, het wil niet zeggen dat als Hij aan boord gaat, dat het vanzelf gaat. Sommige mensen denken dat: de Heere is bij mij. En tegenslagen: nu is de Heere tegen me? Dat hoeft helemaal niet. Deze mensen zijn in de weg des Heeren, maar ze komen in de storm. Jozef kwam in de gevangenis terecht – hij deed niets verkeerd. Het wil niet zeggen dat als wij de weg des Heeren gaan, dat het dan allemaal vanzelf gaat. Het geloof wordt beproefd – Comrie heeft daar een hele preek over geschreven. De Heere brengt Zijn kinderen juist in de storm om hun geloof te verdiepen. En niet alleen dit scheepje, vers 36: er waren nog andere scheepjes met hen. Een kleine vloot van scheepjes, zou je kunnen zeggen. Die gaan overvaren met de Heere Jezus. Ze horen bij Hem. En ook deze mensen, we weten niet wat er bij die andere gebeurd is, misschien is er wel gevloekt – staat niets over in de Bijbel. Of afgevallen. Wat voor soort mensen? Maar we weten dat die hele vloot in de storm terecht gekomen is. We weten alleen wat de uitwerking was bij de discipelen.
En er werd een grote storm van wind. Dat hebben wij gezien in de achterliggende week. Windsnelheden van meer dan 120-130 km/u. Dat was wel heel indrukwekkend, vond je niet? Maar weet je, wij waren binnen. Als je niet naar buiten moet, blijf je binnen. Dan valt het wel mee. Maar je moet eens naar buiten moeten in zo’n storm. Misschien valt het dan nog wel mee. Maar op het water! Dan luistert het schip niet meer naar het roer.
Een grote storm. De discipelen zijn wel wat gemerkt. Op dat meer stormt het heel vaak. De zee van Galilea ligt diep – omsloten door bergen. Wel vaker aan het einde van de middag, de winden die over die bergen komen, naar beneden slaan, de zee van Tiberias in, dan is het net alsof je moeder met een lepeltje in het melkpannetje staat te roeren – dat kolkt gewoon. Dat meer is ook niet zo groot. Bij de Friese meren ook, daar kan het enorm tekeer gaan. Bij die zee nog meer. Er ontstaan een soort draaikolken. Zo is het ook nu.
Het is een bijzondere storm. Mattheus gebruikt het woordje ‘zie’. Dit is anders dan anders. Het is bijzonder, opmerkelijk. Wat is hier aan de hand? Jezus bestraft deze storm, zien we straks. Deze storm krijgt een standje. Waarom? Omdat de duivel deze storm veroorzaakt. Dat kan ook! De duivel weet dat Jezus naar het land van Gardara gaat, hij wil Jezus tegenhouden. En hij wil de discipelen ook tegenhouden. De duivel heeft soms krachten en machten in de natuur. Dat weten we uit het boek van Job. Als er storm is in ons leven (dat bedoel ik niet letterlijk, maar figuurlijk), dan mogen we ons wel afvragen: waarom is dat? ‘En mijn geest doorzocht de reden, Waarom God die tegenheden Mij in zulk een mate zond.’ Het kan zijn dat de Heere het laat stormen.
Jullie weten dat jongens en meisjes, van Jona. Hij moest naar Ninevé. Hij ging niet naar Ninevé. Hij vluchtte met een schip. Toen wierp de Heere een storm op de zee. Jona moest overboord. Hij moest zich overgeven.
Het kan zijn dat de Heere dat doet omdat wij ons moeten overgeven. Omdat wij op de verkeerde weg zijn. Het kan ook zijn dat de duivel het laat stormen. De Heere ziet dat wel en laat dat dan toe. Zo is dat hier. De Heere had dat kunnen verhinderen. Hij had kunnen zeggen: koest jij, duivel. Ga weg. Maar dat zegt de Heere hier niet. Hij acht het nuttig en nodig dat ze deze storm meemaken. Wie is toch Deze die Zijn discipelen leidt in de storm?! Wie is toch Deze? Dat begrijpen de discipelen niet. Dat Jezus dit zo doet.
En niet zomaar een beetje. Maar de baren sloegen over in het schip, alzo dat het vol werd. In Lukas: ze werden vol water. We zongen uit Psalm 107, over zeelieden op zee. De discipelen hebben het benauwd. Toen ze weggevaren waren, was het al avond. Het is vroeg donker in Israël. Inmiddels is het nacht geworden. Aardedonker, je kunt geen hand voor ogen zien. En dan kolkt de zee, loeit de wind. Natuurlijk alles aan gedaan. Dit zijn niet zomaar de eerste en de beste. Ze hebben verstand van schepen, stormen, visnetten. Hun leven lag op zee. Ze zijn niet voor een stormpje vervaard. Natuurlijk hebben ze hun best gedaan om het water te hozen. Natuurlijk de zeilen naar beneden gelaten. Beslissingen genomen om erger te voorkomen. Maar ze redden het niet. Het schip wordt vol met water. Duisternis rondom.
Misschien is het uw leven wel. Ons levensscheepje in een bange tijd? Dat de duivel zegt: je hebt geen heil bij God. Anders zou je niet in zo’n storm terechtkomen? Die storm zegt niets over of je een kind van God bent of niet. De Heere kan het nodig achten. Hoe zouden we Hem kunnen begrijpen? Waarom heeft Jezus niet eerder ingegrepen? Dat vindt Hij niet nodig. Hij vindt het nuttig. Laat ze maar een poosje ploeteren, hozen, hun kleinheid en machteloosheid maar inleven. Ze hebben nog zulke grote gedachten van zichzelf, al zijn het kinderen des Heeren. Er moet plaats gemaakt worden voor Jezus. Niet een keer, maar steeds opnieuw. Voor iedere weldaad maakt de Heere plaats. Ze moeten hier doorheen om straks met verwondering uit te roepen: Wie is toch Deze?! We moeten sterven aan onszelf, sterven aan onze oplossingen. Is dat de vrucht van de tegenslagen in ons leven? De Heere werkt door het dagelijkse leven heen. U ziet deze gebeurtenissen. Dat moet meewerken ten goede. De Heere spreekt door woorden en daden. Misschien zijn wij druk met ons roer. Het moet onhoudbaar worden. We moeten onze eigen dwaasheid inleven opdat Christus een gestalte in ons zou krijgen. En dat houdt niet op na de openbaring van de Middelaar – dat zien we hier heel duidelijk. Zou Hij het niet geweten hebben naar Zijn goddelijke natuur?! Hij dacht het niet goed om de discipelen nog een paar uur aan de overkant te houden.
2. Die ligt te slapen onder de storm
Er staat: Hij was in het achterschip, slapende op een oorkussen. Een oorkussen dat is een kussen waar je met je oor op ligt. Zoals jij vannacht met je hoofd gelegen hebt op een oorkussen. Jezus ligt te slapen. Waarom? Hij is waarachtig mens. Hij is naar Zijn menselijke natuur niet meer dan wij zijn. Hij had rust nodig. Hij had heel de dag hard gewerkt? Hij had gepreekt. Daar word je toch niet moe van? Als je op zo’n preekstoel staat, je staat anderhalf uur te praten, dat is toch geen zwaar werk? Zo’n dominee is op zondag toch niet moe? Wat denk je, als Jezus na die preken moe is… Denk je dat een dominee niet moe is? Het vraagt energie. Het vraagt energie van Jezus en dus ook van een dominee. Voor een dominee is de zondag een vermoeiende dag. Een dominee heeft rust nodig – zoals Jezus ook rust nodig heeft. Al wil ik niet zeggen dat je soms verkwikt kan worden op de preekstoel. Ik wil niet klagen over de dienst des Heeren, zeker niet. Maar net als de discipelen vlees en bloed zijn, die niet één uur konden waken toen Jezus streed in Getsemané, zo is het vandaag ook met Gods knechten: mensjes uit het stof verrezen.
Jezus slaapt. Daar zie je Zijn vertrouwen. Als ik moe ben op zondagavond en ik ben bang of er dreigt gevaar, dan kan ik toch niet slapen. Maar Jezus ligt heel rustig te slapen. Waarom? Omdat Hij vertrouwt op God. Hij vertrouwt op Zijn Vader. Hij weet dat de Heere over Hem waken zal. En Zijn werk is nog niet klaar. Hij moet nog zoveel doen op deze aarde. Er kan Hem niets gebeuren deze nacht. Hoe het ook stormt en hoe boos de duivel ook is. Dat weet Jezus: Vader zorgt voor Mij. Hij legt zich rustig neer. En tegelijk heeft Hij gewaakt over Zijn discipelen. Jezus heeft geen gebruik gemaakt van Zijn goddelijke eigenschappen voor Zichzelf: almacht, alwetendheid enzovoort; die heeft Hij niet gebruikt voor Zichzelf. Wat Hemzelf betreft, heeft Hij het overgegeven aan Zijn Vader. Wat Zijn discipelen betreft, heeft Hij over hen gewaakt. Hij hield hen in de gaten – naar Zijn goddelijke natuur. Zij zagen dat niet. Hij slaapt, dachten ze. Dat kan dus! Daar vind ik veel voorbeelden van in de Bijbel. De dichter zegt: Zou God Zijn genâ vergeten, nooit meer van ontferming weten? Het lijkt wel alsof Jezus slaapt…! De Heere heeft mij verlaten, vergeten. Het lijkt wel alsof Jezus slaapt. Waarom Heere, vergeet Gij mij? Het lijkt wel alsof Jezus slaapt. Het lijkt zo, maar de wachter Israëls die zal niet sluimeren noch slapen. De Heere waakt over Zijn kinderen, maar ze zien het niet.
Wat is dan nodig om de troost daarvan te hebben? Dat is het geloof. Dat geloof hebben de discipelen. Alleen het geloof moet in beoefening zijn. Er is in deze geschiedenis niet zozeer sprake van ongeloof, maar van kleingeloof. Dat is wel een verschil. Er waren vragen over van onze jongeren over ongeloof, nou luister goed mee zou ik zeggen, hier is sprake van kleingeloof. De Heere wil dat geloof versterken. En daarom leidt Hij ze door de diepte heen. Als het allemaal kalmpjes aangaat, dan wordt het geloof niet sterker.
Er zijn in de achterliggende week bomen ondersteboven gegaan. En er zullen ook bomen zijn die dieper gaan wortelen. Zo is het ook met de geestelijke stormen. Er gaan bomen neer. Maar ook bomen die juist door de storm dieper gaan wortelen. De Heere acht het nuttig en nodig. In het leven van Zijn kinderen. Hij slapen. De discipelen martelen en werken.
En dan komt er ook nog ergernis bij. Ze begrijpen er niets van. Ze wekken Hem op. Ze zijn tot de Meester gegaan. Dat is mooi. Dat is een geloofsdaad. Toch tot de Meester gegaan. Ze hadden ook kunnen zeggen: Hij kan ons toch niet redden. Nee. Ze geloofden dat Jezus hen behouden kan. We zien een toevluchtnemend geloof. Ze geloven dat Hij redden kan, dat Hij de macht heeft, dat Hij zorgen kan. Daarin komt hun geloof openbaar. Waarom dan niet eerder gegaan? Omdat ze dachten: we doen het zelf. Zo is een mens. Eerst zelf ploeteren. Een mens is niet gewillig om het uit handen te geven. Het moet eerst hopeloos worden. Als het dat niet is, blijven we zelf aan het prutsen. De wegen die de Heere met Zijn kinderen gaat, zouden veel minder diep kunnen zijn als het veel eerder zou werken wat de Heere deed. Maar we zitten zo vast aan dat werkverbond. We moeten afgesneden worden van onze eigen wijsheid en eigengerechtigheid. Eerst moet het schip vol water. Eerst moeten we bijna zinken. Zo werkt het. Zo is de mens.
Ze wekten Hem op en zeiden: Meester, bekommert het U niet dat wij vergaan? Ze hebben volgens Mattheus ook geroepen: Behoud ons. Waarom lees je bij de evangelisten niet precies hetzelfde? Ik denk dat het zo geweest is, ze zijn met z’n allen naar dat achterschip gegaan. Ze roepen door elkaar. De een zegt: we vergaan. De ander: bekommert u niet? Een derde: behoud ons. Als je in nood bent, ga je roepen. Ze vullen elkaar aan. Verschillende elementen. Maar allen tot de Meester gegaan. Dat is mooi. Ze zijn ook – al is het een kleingeloof – toch tot de Meester gegaan. Meester! Leraar. Ze weten het niet meer. Ze hebben onderwijs nodig.
Ze zijn vol angst. Wij vergaan, zeggen ze. Ja. Je hebt mensen die hebben het over Jezus maar ze zijn nooit gered. Ze zijn nooit vergaan. Ik heb wel eens het voorbeeld van een dominee van vroeger: je hebt mensen die verdrinken in een droge sloot. Dan klimmen ze eruit en zeggen ze: ik ben gered! Dat is raar. Iemand die gered is, komt uit het water. Deze mensen hebben angst. De dood in ogen. Als je uitgewerkt bent. Als het stikdonker is. Ook Gods kinderen zijn mens. Dit zijn geen bekrompen mensen. Dit zijn vissers met ervaring. Je moet jezelf maar zien verdwijnen in de diepte van de zee. Zou het kunnen?
Wat niet goed is, is dat verwijt. Het zit hen toch niet lekker. Ze zijn zich beginnen te ergeren. Alsof er niets aan de hand is. Ze zijn opstandig. Dat mag niet! Nee, dat mag niet. Bent u nooit opstandig? Ik denk dat dit een beeld is van ons allemaal. En zou u na ontvangen genade durven zeggen dat je nooit opstandig bent? Wat heeft dat de Heere pijn gedaan! Alsof Hij niet voor hen zorgde. Wat een wantrouwen… Wij zouden misschien als we zo behandeld werden, misschien niet meer helpen. Zoek het zelf maar uit. Maar dat doet de Heere niet.
Waarom denken ze zo? Omdat ze maar weinig zicht hebben op Zijn Middelaarsbediening. Ze moeten nog zo heel veel leren. Ze kunnen helemaal niet vergaan. Ze moeten nog gaan preken. Ze hebben nog een grote taak. Ze liggen voor Zijn rekening. Dat kunnen ze nog niet overzien. Er is nog maar weinig kennis van Zijn Middelaarsbediening. Door de diepte zal die kennis verdiept worden. Straks zullen ze zeggen: Wie is toch Deze?! Dan niet uit verwondering of ergernis, maar uit verwondering. Gaan we nu naar onze derde gedachte, maar zingen we eerst Psalm 93 vers 3 en 4.
Maar, HEER, Gij zijt veel sterker dan ’t geweld
Der waat’ren, dien Uw almacht palen stelt
De grote zee zwijgt op Uw wenk en wil,
Hoe fel zij bruis’, hoe fel zij woede, stil.Uw macht is groot, Uw trouw zal nooit vergaan;
Al wat Gij ooit beloofd hebt, zal bestaan;
De heiligheid is voor Uw huis, o HEER,
Eeuw uit, eeuw in, tot sieraad en tot eer.
3. Die te gebieden heeft over de storm
En Hij opgewekt zijnde… Jezus wordt wakker. Waarom wordt Hij wakker? Van dat bulderen van de storm, het slaan van de golven, schudden van het schip? Nee. Daar dwars doorheen geslapen! Hij moet wel erg moe geweest zijn. Maar weet je waar Hij wakker van wordt? Van het noodgeschrei van Zijn kinderen. Daar wordt Hij wakker van. Hij zal hen helpen. Dat heeft Hij beloofd.
Hij opgewekt zijnde, bestrafte de wind. Nadat ze tot Hem gekomen waren. Nadat ze uitgewerkt waren. Mattheus: nadat ze door Hem onderwezen waren. Op Zijn tijd en wijze doet Hij dat. Hij bestrafte de wind. Waarom? De wind is ondeugend, anders hoef je niet bestraft te worden. Deze wind is van de duivel. Deze wind draagt een vijandig karakter. Deze wind, nee de duivel wil dit scheepje laten vergaan. De wind blaast de golven aan. Het is een kettingreactie. De duivel zit erachter. Jezus ziet dat wel. Hij heeft dat wel toegelaten. Hij laat niet toe dat Zijn kinderen vergaan. Wel dat ze het uit handen geven. Dat ze het verliezen. In ons is geen kracht tegen die menigte. Dat het vertrouwen in Hem gaat functioneren. Daar moet toe medewerken ten goede. Hij zei tegen de zee: zwijg, wees stil.
Op dat ogenblik gaat de wind liggen. En er kwam een grote stilte. Niemand kon de storm bedwingen in de achterliggende week. De mensen van het KNMI niet. Nee dat ging niet. Niemand kon dat tegenhouden, dat er rijen met grote zeecontainers gewoon als kartonnen doosjes naar beneden rolden. Al die schade die veroorzaakt is. En de Heere Jezus heeft maar twee woordjes nodig. Zwijg. Of: wees stil. Zo machtig is Hij. Uw macht is groot, Uw trouw zal nooit vergaan.
En als het dan stil geworden is, kijkt Hij Zijn discipelen aan. Wat zijt gij zo vreesachtig? Waarom zijn jullie zo bang. Die grote mannen, sterke handen. Een bestraffing. Jawel. Maar liefdevol. Waarom zijt gíj zo vreesachtig? Jullie hoeven helemaal niet bang te wezen. Er zijn ook mensen die zeggen: je hoeft niet bang te wezen. Maar dat leert de Bijbel niet: als Jezus niet aan boord is, mag je wel bang zijn. Dan mag je e je knieën wel buigen en vragen of Hij aan boord komt. Maar u, Mijn kinderen. Er liggen nog zoveel onvervulde beloften. Denkt u werkelijk dat u verdrinkt? Hebt u geen geloof? Natuurlijk wel. Het zijn kinderen van God, die hebben geloof. De Heere bedoelt: waar is de praktijk van uw geloof? Het geloof moet beoefend worden. Moet werkzaam. Dat ontbreekt voor een groot gedeelte, maar niet geheel. Het is niet heel diep nu, het is gemengd met strijd en ergernis. Waar is de daad van uw geloof? Ik laat jullie even alleen en jullie zijn zo bang als kleine kinderen. Is er nou zo weinig vertrouwen en kennis van Mij? Denkt u werkelijk dat Ik u laat vergaan?
Ja, vertrouwen in een land van vrede is niet zo moeilijk. Maar in de verheffingen van de Jordaan… Er zijn veel mensen geweest die grote woorden gebruikt hebben, maar als het puntje bij het paaltje komt, vluchten ze weg. Dan blijft er van heel dat geloof niet veel over. En kinderen des Heeren, nu is het maar gelukkig dat het geloof de grond niet is. Christus is de grond. Het geloof is het instrument waarmee de troost wordt ontvangen. Als dat niet goed functioneert, is er weinig troost en veel vrees. Hier is geen ongeloof, maar kleingeloof. Dat kan dus ook. Wie is toch Deze?! Wat weet u van Mij?
En zij vreesden met grote vreze, staat er. Jongens en meisjes, dat is de goede vrees. Jezus is voor hen op dit ogenblik zo ontzaglijk groot. Ze vrezen voor Zijn hoogheid. Ze beseffen dat ze hier staan voor de Zoon van God. Wie zou niet vrezen? Niet dat ze bang zijn. Maar vervuld met diepe eerbied. Wie is toch Deze?! Dat is de Heere Jezus. Dat weten ze wel. Dat de wind en de zee Hem gehoorzaam zijn. Ze zagen dat Hij kranken genas en duivelen uitwierp, maar dit hebben ze nog niet gezien. Ze lezen het boek van de natuur; maar Hij legt met twee woordjes alles stil. Jezus stijgt in waarde en kennis. Ze krijgen dieper en meer kennis van Zijn Middelaarsbediening. Ze krijgen meer geloofsbediening. Waarin moet de Middelaar gekend worden? In Zijn namen, ambten, staten, weldaden. Er is heel veel te leren. Hoe kom je aan die kennis? Als het rustig blijft in je leven, krijg je die kennis niet. Het is nodig om uitgewerkt te raken en kennis te krijgen. Meerdere kennis van de Heere Jezus Christus. Het wondergeloof houdt op, maar het zaligmakend geloof blijft over. Het kan klein lijken, maar vergaat niet. Het zal in die wegen sterker worden.
Het scheepje waar Jezus aan boord is, kan niet vergaan. Jezus vergaat niet. En daarom de discipelen ook niet. Als u denkt te vergaan, kinderen des Heeren, dan is dat een bewijs dat u de Middelaar nog onvoldoende kent. Eerst begreep u niets van de weg. En dan begrijpt u nog steeds minder van Hem. Wie is toch Deze?! Dat ook de wind en de zee Hem gehoorzaam zijn. Jezus werkt als Zijn discipelen slapen. Straks dan is Jezus alleen in de storm. Niet in de echte storm, maar dan denk ik aan de Hof van Getsemané. Daar komt de duivel nog een keer op Hem af. De discipelen staan erbij, ze zeggen: we zullen U helpen. Nee. Wat staat er? Ze sliepen. Kunt u niet een uur met Mij waken? Zo zwak zijn ze, verdrietig, klein, nergens toe in staat. Toen is Jezus verdronken. Niet echt natuurlijk, maar figuurlijk. In de golven van Gods toorn gegaan. Zijn levensschip is vergaan. Opdat Zijn discipelen, kinderen nooit meer hoeven zeggen: wij vergaan. Want dat ligt vast in Zijn Middelaarsbediening. Wat u nodig hebt is kennis van Hem. Meerdere kennis van Hem. Wat kom je daar achter als je de dood in ogen blikt of als de wegen zo onbevattelijk zijn dat die kennis maar zo gering is. Daarom is het nodig om verdiept te mogen worden, om bevestigd te mogen worden. Om in verwondering uit te roepen: Wie is toch Deze?!
Amen.
Gereformeerde Gemeente Nunspeet, zondag 20 februari 2022, 9.00 uur. Schriftlezing Markus 4:30-41.