Hoewel Petrus de Heere Jezus was gevolgd en Hem écht liefhad, verloochende hij Jezus toen het erop aan kwam. Laten we geen grote gedachten hebben van onszelf. Tegenover Petrus’ verloochening staat de goede belijdenis van Jezus, namelijk dat Hij de Christus Gods is. Na de verloochening, als Petrus wordt gevraagd of hij ‘Hem’ kent, draait Jezus zich om – met een blik vol verdriet. Maar ook in liefde. Want Jezus houdt, als Kurios, de Zijnen vast.
‘En de Heere keerde Zich om en keek Petrus aan’
Gemeente, wij hebben het vast allemaal wel eens meegemaakt: je komt iemand tegen met wie je onlangs nog een uitvoerig gesprek hebt gehad. Een fijn gesprek, waarin je het gevoel had dat je elkaar begreep. Er was vertrouwen. Je vertrouwde elkaar iets meer dan je gewoonlijk zegt. Maar op het moment dat je elkaar weer ontmoet, is er van die band absoluut geen sprake meer. De ander loopt je bijna gewoon voorbij en doet net alsof hij je niet kent of ziet. Je lijkt een vreemde van elkaar. Zo’n ervaring is pijnlijk. Je dacht dat je iets had met iemand, maar blijkbaar is dat niet waar. Je voelt je gepasseerd, aan de kant geschoven. Blijkbaar doe je er toch niet echt toe. En moeten we (dat moeten we erbij zeggen) nooit iemand afschrijven, omdat je nooit weet waarom iemand zo handelt. Het kan verlegenheid kunnen zijn of onaardigheid. In het leven van elke dag gebeuren die dingen. Mensen die je niet meer zien of kennen, zogenaamd, of je negeren.
Genegeerd worden dat is iets wat ons allemaal aangrijpt. Het kan je zo gebeuren. Mensen die je interesse verliezen. Kinderen die met anderen willen spelen. Jij staat er buiten. Jongere die buiten de groep komt te staan. Op je werk, iedereen krijgt promotie en jij niet. Een oudere die eenzaam in en verzorgingscentrum zit en het gevoel heeft dat hij/zij er niet meer toe heeft. Het kan je zomaar overkomen. Op welke tijd in je leven je ook bent. Het kan zijn oorzaken hebben, je kunt er debet aan zijn, maar het gaat me om het gevoel, de pijn en het verdriet.
Christus geeft Zich gewillig over
En dan kijken we naar deze geschiedenis. Want dat is wat hier gebeurt! Petrus die ontkent elke verbondenheid met de Heere Jezus. Ieder contact loochent hij. Ik ken Hem niet. Hij negeert Hem finaal. Wij kennen de geschiedenis. Zal ook hier wel stilgestaan zijn bij het lijden van de Heere Jezus. We kennen deze gebeurtenissen.
Jezus is gevangen genomen in de hof. De dienaren van de hogepriesters zijn gekomen. Met stokken en zwaarden. En ze grijpen Jezus. Maar Jezus laat Zich grijpen. Geen moment verliest Hij de regie. Alles gebeurt precies zoals Hij wil. Hij wil gevangen genomen worden, Hij wil lijden, Hij wil sterven ten behoeve van het volk en voor de zonden. Daarmee is het onrecht dat Hem wordt aangedaan, wel groot. Hij wordt onterecht gevangen genomen. En gevonnist, straks. Ik heb het nooit meegemaakt, maar dat lijkt me heel erg om mee te maken: onterecht gevangen genomen, gearresteerd en ook nog eens gestraft.
Het lijkt even te escaleren in die hof. Een van de discipelen grijpt een zwaard. Jezus zegt: stop daarmee. En Hij geneest het oor. Het laatste genezingswonder. Jezus gaat daarna de gerechtszaal van Kajafas. Daar wordt de aanklacht geformuleerd. Hij spreekt daar de goede belijdenis uit. Wie bent U nou eigenlijk? Zeg dat onder ede. Verklaar dat. Bent u de Christus of niet? Hij zegt: ja, Ik ben het. U zult de zoon des mensen zien zitten aan de rechterhand van de majesteit van God, wederkomen om te oordelen. Jezus legt de goede belijdenis af. Jezus is er klaar voor. Hij is gewillig om te lijden, sterven. Gereed om Zijn leven te geven. Gereedgemaakt in Getsemane. Laten wij vanmorgen, als het over Petrus gaat, niet alleen naar Petrus kijken. Of vooral naar Petrus. Want het gaat over Jezus. Tegenover die verloochening van Petrus staat de belijdenis van Jezus.
Het is opmerkelijk dat Lukas eerst de verloochening van Petrus noemt en daarna de belijdenis van Jezus. Bij Mattheus is dat andersom: eerst de belijdenis van Jezus en dan de verloochening van Petrus. Markus volgt weer Lukas. Het lijkt wel alsof Lukas door deze volgorde het contrast wil benadrukken. Jezus bleef staan. Petrus viel. Hij blijft getrouw. Het is alsof Lukas ons helpt om vanmorgen te zeggen: kijk nou vooral naar de Heere Jezus. Hij blijft staan; maar Zijn dienaar valt.
Dat het om de Heere Jezus gaat, maakt Lukas ook nog op een andere manier duidelijk. In het eerste gedeelte van de schriftlezing. Jezus waarschuwt Petrus. Simon, Simon, de satan heeft u opgeëist te ziften als de tarwe. Maar Ik heb voor u gebeden. Petrus zegt: ik, ik u verloochenen? Nooit. Ik ben bereid om de gevangenis in te gaan. Ik ben er klaar voor. Ik heb U lief. Gemeente, laten wij ook oppassen dat we niet te negatief over Petrus spreken. Hij was wel een echte gelovige. Een discipel. Hij had er alles voor opgegeven. Hij had Hem lief, van ganser harte. En toch valt hij… Was het zijn vurige aard die hem parten speelde? Ongetwijfeld. Hij durfde wel. Maar er was een ander gevaar. Van zelfoverschatting. Simon was hoogmoedig, trots. Hij zag heel erg op zijn eigen geloof en verwachtte heel veel van zichzelf. Hij niet, die anderen zouden misschien verloochenen, hij niet. Bij Petrus was het heel veel ‘ik’ en heel weinig Jezus.
Misschien herkent u dat wel, als u uw eigen leven ernaast ligt. Er zijn jongeren hier die volgende week belijdenis gaan doen. Kan zijn dat je teveel op jezelf ziet. Moet je niet doen. Als het nou van jou moet komen… Misschien herkent u dat. Bij de doop, avondmaal: ik zal… Je bedoelde het goed. Ook bij je belijdenis. Ik ga ervoor, ik zal laten zien… Maar wat komt er van terecht?
Petrus bedoelt het goed, echt wel. Maar er komt weinig van terecht. Weet u, die trots, is zo gevaarlijk. Dat is de zwakke plek waar de satan zijn pijlen op richt. Hij heeft het op Christus voorzien, dat blijkt in alles, maar ook op Zijn discipelen. Hij heeft die zwakke plek gezien. Dat zelfbewuste, zelfgenoegzame, zelfverheffende van Petrus. Simon, Simon, je zult Mij verloochenen… Maar! De satan heeft u zeer begeerd om te ziften als de tarwe, maar Ik heb voor u gebeden. De satan begeert. Maar Christus bidt. Dat bidden van Christus is altijd nog weer veel krachtiger dan dat eisen van de duivel.
Voordat we die verloochening zien, moeten we zien dat Christus de duivel voor is. Wat een troost. De zaligheid, het heil ligt niet in handen van mensen, uiteindelijk. Ook niet van heel gelovige mensen. Maar in de handen van de Heere Jezus. Dat is dan toch de troost. Maar het gaat er wel diep doorheen. Door die diepe hoogmoed. Petrus slaat erop los – goed bedoeld, hij durft… Nee, doe weg.
‘Mens, ik weet niet wat je zegt. Ik ken Hem niet.’
En dan wordt Jezus geleid naar Kajafas – ik zei dat al. Petrus is eerst gevlucht. Krijgt berouw en wil weten hoe het afloopt. Hij gaat ook die hof (aula, zoals het er staat) in. Een van die binnenruimten, van waaruit je het kunt zien. Een oogje in het zeil houden. Daar staat hij. Binnengebracht met Johannes – die familie was van een van die mensen daar. Het was liefde die hem daar brengt. Het is wel een risico. Je gaat wel tussen vijanden staan. Johannes schrijft, dat een van die mannen familie is van Malchus (18:26). Het wordt gevaarlijk. Maar het lijkt er even niet op. Petrus wil zien hoe het met Jezus afloopt. De liefde blijft trekken. Hij houdt nog steeds van Hem. Daarin verschilt hij van Judas. Die was er klaar mee. Petrus volgt Hem en heeft Hem lief, maar overschatte zichzelf.
Een kleine vraag: herken je je nou zo in Petrus? Dat hij Jezus liefheeft. Hij begrijpt Jezus niet. Van het lijden en sterven niet. Hij kent de schriften niet. Wel gehoord, maar niet begrepen. Al die vragen, waarom strijdt Hij niet als een leeuw, en laat Hij zich gevangen nemen als een Lam, hij begrijpt er niets van. Misschien herken je dat. Ik begrijp veel dingen uit de bijbel niet, zeg je misschien. Krijg het niet op een rijtje. Dat is allemaal best, maar volg je ook de Heere Jezus? Verlangen om Hem te dienen, dichtbij Hem te zijn? In deze lijdenstijd iets van dat sterven en lijden te zien? Die onbevattelijke weg. Petrus volgt Hem – daar zit liefde in. Hij is ook in verwarring.
Hij gaat er zo staan bij dat kolenvuur, bij die mensen. Dan komt dat meisje naar hem toe. En zegt: ook deze was met Hem. Meteen antwoordt hij: vrouw, ik ken Hem niet. Wat mij bij de voorbereiding opviel was dat hele korte zinnetje. Deze was met Hem. Met Hem. Niet: met Jezus, de gevangene. Maar: met Hem. Nadere aanduiding van wie die ‘Hem’ is, is niet nodig. Die gevangene. Je hoort eigenlijk iets van afstand. Met Hem daar, die ze gevangen genomen hebben. Met Hem. En Petrus voelt dat wel. Hij is in een sfeer waar Jezus belachelijk wordt gemaakt. Zijn Naam wordt niet genoemd. Het lijkt op onze tijd. Jezus is niet het meest populair. Hij wordt wel genoemd, Zijn naam, hoeveel mensen zeggen het niet? Jezus, als ze op de duim slaan. Christus, als er iets verkeerd gaat. Maar er zit geen liefde in. Met Hem…?!
Vind jij het ook niet moeilijk, als die vraag op je afkomt, als je voor de Heere uit moet komen. Je hoeft niet altijd te preken. Maar om er voor uit te komen. Te laten zien, in elk geval, dat je bij Hem hoort. Bij Hem. Die negatieve sfeer. Nee, de kerk valt niet altijd mee. Kerkmensen vallen ook niet mee. Moet je kijken wat er gebeurt in de kerk… Maar de kerk is wel van Hem. Het is Zijn gemeente. Zijn kerk.
Petrus antwoordt ook: ik ken Hem niet. Ook hij noemt Zijn naam niet. Dan lijkt het voorbij te gaan. Het meisje loopt door. Even later komt er weer iemand naar Petrus toe. Ook jij was een van hen! Petrus: mens, ik ben niet…! Ook jij was een van hen. Jongens en meisjes, je kent het wel. In een groepje, er gaat iets kapot. Komt de meester aan. Ik deed het niet. Ik stond er maar toevallig bij. Dan proberen we ons los te maken. Ik hoor niet bij die club. Dat doet Petrus. Jij was ook een van hen. Ineens: ja, nee, daar hoor ik niet bij. Petrus laat niet alleen zijn meester in de steek, ook de discipelen. Het komt me nou even gewoon niet uit. Dat is herkenbaar toch? Ik hoor er even niet bij. Nou even niet. In de kerk nu wel, maar op andere punten niet. Net doen alsof je Jezus niet kent. Er gaat weer een uur voorbij, komt weer iemand naar Petrus toe. Met veel klem: in der waarheid, u was met hem. Uw dialect, spraak, maakt u openbaar. Petrus komt dan in het nauw. Mens, ik weet niet wat je zegt. Hou je mond.
Valt op als je de andere evangeliën vergelijkt, dat die andere evangeliën benadrukken dat Petrus vloekt. Hij deed het wel (al vermeldt Lukas dat niet). Hij roept God als getuige. God moge mij straffen, verdoemen als ik Hem zou kennen… Hij vervloekt zichzelf. Zoals veel mensen in onze tijd, meest vreselijke vloek. God moge mij verdoemen… Hij zegt dat. Als ik Hem ken. Lukas benoemt het niet. Andere evangelisten wel.
Petrus faalt. In plaats van Zijn meester te belijden, verloochent hij Hem. Op de meest duidelijke manier ontkent hij elke band. Ik ken Hem niet. Ik was niet bij Hem. En ik ben ook niet een van Zijn discipelen. En dan Petrus, die net nog Jezus had gezien in Getsemane, met grote druppels bloed. Ik ken Hem niet. Diezelfde Petrus die op Thabor (wellicht) Jezus zag, met Elia en Mozes. Die daar drie tenten wilde oprichten. Ik ken Hem niet. Dat zei Petrus zie had gezegd: U bent de Christus, de Zoon van de levende God. Om die belijdenis was hij zaliggesproken. Die discipel die gezegd had: op Uw woord zal ik het net uitwerpen. En: ga uit van mij, want ik ben een zondig mens.
Wat is dan een mens?! Wat is dan een grote in het koninkrijk van God. Kijk nou niet teveel naar de mens. Petrus was bang, natuurlijk. Maar hij valt wel. Hij had gezegd: ik doe het niet. David, die zondigt. Hizkia. Hier Petrus.
Maar: de Heere keerde zich om
En dan die mooie woorden van onze tekst. En de Heere keerde zich om en keek Petrus aan. Er gebeurt iets in die rechtszaal. Jezus kijkt om. Je moet voorstellen, die hof, van die zalen eromheen, die open waren, met zuilen. Petrus kon Jezus zien. En Jezus zag ook Petrus. Het is geen toeval dat Jezus toevallig zich omdraait. Dat is niet zomaar. Dat is heel bewust. Het is Zijn goddelijke alwetendheid. Onvoorstelbaar als je daarover nadenkt! Hij had echt wel wat anders te doen. Druk met luisteren naar die valse aanklachten. Gedaagd voor de hogepriesters. Hij die de belijdenis uitspreekt: Ik ben de Zoon van de levende God. Jezus die niet zwijgt. Die al Zijn concentratie nodig heeft op dat gesprek met die mensen. Jezus draait zich om.
Wat moet dat Hem pijn gedaan hebben. Ik begon de preek te zeggen: wat doet het pijn als iemand ons voorbij loopt. Dat kunnen we voelen. Je wordt genegeerd. Dat is niet echt leuk. Jezus wordt genegeerd en verloochend. Niet door een vreemde, maar een van Zijn meest intieme vrienden. Het is uit bangheid, dat weet Jezus ook wel. Het doet wel pijn. Jezus die daar staat voor de hogepriester. Die straks dat kruis gaat dragen. Net bloed gezweten. Als Hij nou eens net als Petrus was geweest. Gelukkig niet. Jezus staat daar. Maar Hij keert zich om. Hij ziet Petrus.
Wat zal er in die blik iets van pijn hebben gezeten. Een van de doornen van de doornenkroon, zou je kunnen zeggen. Hij wordt verloochend. Zoals vrienden afhaken omdat je misschien ziek bent, omdat ze niet met ziekte kunnen omgaan. Of je man je verloochende, toen hij wegging. Jezus staat daar. Het doet Hem pijn. Hij weet het hoeveel pijn het doet – Hij kan mensen helpen die die pijn hebben. Hij kijkt Petrus aan. In die ogen zie je teleurstelling. Petrus, wat heb je jezelf overschat. Ik heb het je toch gezegd… Eer die haan kraait, zal je Mij verloochenen. Jezus kijkt hem aan.
Toen ik met deze preek bezig was, probeerde ik te kijken wat er staat, toen viel me iets op, toen ik in de grondtekst keek. Het woordje ‘Heere’ in vers 61. Telkens gaat het over ‘Hem’. Die man daar, die daar staat. Die meisjes zeggen: met Hem. Die andere man ook. Verder wordt ook een paar keer de naam Jezus gebruikt (bij de gevangenneming). Hier staat: de Heere. Dat stond ook bij die tekst toen Jezus Hem waarschuwde. De Kurios. Degene die alle macht heeft. De Heere kijkt om.
Dat is iets nog vernederends. Hij die helpen kon. Hij, die alle macht had. Petrus had niet bang hoeven te zijn. En tegelijk laat juist dit woord zien waar het nou eigenlijk om gaat in deze geschiedenis. De Heere. Hij die trouw is. Hij kijkt naar Petrus met een blik vol verdriet en pijn. Zoals je moeder misschien wel eens naar je gekeken heeft, toen je iets deed wat haar echt verdriet deed. Zo kijkt Hij. Met die blik houdt Hij Petrus ook vast. Want Hij is de Heere. Hij zal straks ook voor hem lijden en sterven. Hem opnieuw opzoeken. Als het Pasen wordt, zoekt Hij Petrus apart op. En de Heere keerde zich om. Wat een ontferming! Hij staat daar in de zaal van Kajafas. Hij draait zich om. Met die blik houdt Hij Petrus vast.
Petrus gaat naar buiten. Hij weent bitter. Wat is hij zichzelf tegengevallen. Misschien gedacht: kan het voor mij ook nog wel? Maar die blik heeft hem vastgehouden. Ook voor jou, Petrus. Ik heb voor u gebeden. In Israël is een kerk in de buurt van Getsemané: de Kerk van het Hanengekraai. Een herinnering aan het moment van de verloochening.
God laat zien wie wijzelf zijn. Laten we maar geen hoge verwachtingen van onszelf hebben. Laten we vooral zien op Hem, die zit aan de rechterhand van God, de Kurios. Die ook in deze tijd Zijn gemeente vasthoudt. Hij kijkt ook met verdrietige ogen, toen u ‘nee’ zei, uw eigen weg ging. Zonde is nooit goedkoop. Zonde heeft Hem Zijn bloed gekost. Dat mag Petrus zien. Hij keerde zich om. Ook vanmorgen.
Opmerkelijk, nog een puntje, dat meisje kijkt Petrus aan. Dat ene meisje, een man, weer een man, of net hoe je het leest. Ze kijken Petrus aan. Als zij kijken, valt Petrus. Hij had niet naar hun ogen moeten kijken. Nu ziet hij de ogen van de Kurios. Die houdt Hem vast. Zonder Hem kunnen we niet – dan gaan we eeuwig verloren. Als we Hem zien, als Hij ons vasthoudt, dan is deze geschiedenis vol evangelie. Hij ziet en Hij wil behouden. Niet om te verderven, maar om terug te roepen, te bekeren. En te vernieuwen. En om te laten zien dat Hij alle macht heeft. En dat je bij Hem volkomen veilig bent. Hij kijkt om. Ook vanmorgen. Amen.
Hervormde Gemeente Reeuwijk, Ichthuskerk, zondag 31 maart 2019, 9:30 uur. Schriftlezing Lukas 22:31-34, 47-62. Tekst: vers 61. Liturgie: Psalm 130:2; Psalm 65:1; Psalm 65:2; Psalm 30:5 en 6; Psalm 51:5 en 9; Psalm 145:6