Wie mag er bij God komen? Die vraag wordt zowel in het Oude Testament (Psalm 15) als in het Nieuwe Testament gesteld (bijvoorbeeld door de rijke jongeling en in de Hebreeënbrief). De Psalm is een biechtspiegel: God verlangt goede werken van ons. Wij kunnen vanuit onszelf niet voldoen; maar Christus heeft ook deze psalm volkomen vervuld. Achter Hem aan mogen we gaan. Wij moeten zeggen: ik kan niet aan Gods geboden voldoen. Ik red het niet. In Christus zegt God: Ik red jou!

Wie zijn welkom in Gods huis?

Gemeente van onze Heere Jezus Christus, laat ik vanavond beginnen met een vraag. Voor u, jou. Het was bij de voorbereiding ook een vraag voor mezelf. Wat vond u ervan, wat u net zong. We zingen het dan wel, omdat het opgegeven wordt en zo, maar wat zing je dan? Je zingt over wie er mag komen bij God? En dan komt er een heel lijstje van toegangseisen. Ik kom er zo op terug. Het gaat om de vraag: wie mag er wonen bij God?

Het mooie van de Bijbel is dat de Bijbel je ook vragen stelt die je uit jezelf niet zou stellen. Dat is belangrijk; ook voor het onderwijs. Dat er vragen worden opgeroepen waar je een antwoord op wilt weten. Maar ook vragen die opgeroepen die je uit jezelf niet zou stellen. De vraag van vanavond is er zo een. Wie zal verblijven in Uw tent, dat is dan op dat moment te tabernakel, de tijd van David. En dan: verblijven in die tent. Er staat een woord dat te maken heeft met asielzoeker. Je hebt geen recht, maar mag wel je plekje innemen. Verblijf vinden bij U. En wonen op Uw heilige berg. Dat is de tempelberg. Wonen is sterker dan verblijven. Dat gebeurt in het Hebreeuws wel vaker. Een Hebreeuws parallelisme: in de eerste zin wordt iets gezegd, in de tweede zin wordt het onderstreept. En soms aangescherpt, zoals hier. Verblijven is dan: asielzoeker, ja, ik heb geen rechten. Maar wonen, dat is een stap verder.

Nou, wie mogen er bij God wonen? Nou, u hebt het net gezongen, dus je weet het. Je moet oprecht zijn in je levenswandel; je moet gerechtigheid beoefenen; je moet de waarheid spreken; je mag niet lasteren; je vrienden geen kwaad aandoen; je moet de vijanden van God haten, maar de kinderen van God, zij die God vrezen, liefhebben; je moet je belofte nakomen; je mag geen woekerrente vragen; geen steekpenningen aannemen. En tenslotte staat er, heel eenvoudig: wie deze dingen doet, zal niet wankelen voor eeuwig. Nou, dan weet je het.

Daarom, even terug, hoe zong je dat nou net? Het kwam bij mij, toen ik over deze psalm nadacht, een beetje voorwaardelijk over, eigenlijk. Misschien ook wel moralistisch. Want, zeg nou zelf, je leest niets over genade en verzoening. Met Paulus, nee, je leest niets over rechtvaardiging van de goddeloze. Het is echt Oude Testament. Over dingen die je moet doen.

Of zeggen we daarmee, gemeente, of: laat ik het bij mezelf houden: zeg ik daarmee meer over mezelf dan over de psalm? Ik denk het wel. Het viel me op dat Calvijn die vragen niet stelt. Calvijn, je weet, een reformator. Hij was allergisch voor dat je door je goede werken bij God binnen kunt komen. Je wordt door genade behouden. Bij Calvijn merk je niets van allergie bij de uitleg van deze psalm. Calvijn zegt dit: deze psalm laat zien dat huichelaars tevergeefs een plek innemen in het huis van God. God erkent alleen diegenen onder de Zijnen die in hun hele leven de rechtvaardigheid beoefenen. Calvijn zegt: huichelaas worden hier ontmaskerd. God erkent alleen diegenen onder Zijnen die de rechtvaardigheid, het leven met God en met de geboden van God, beoefenen.

Laten we dus onze vooroordelen opzij zetten, als je ze had. In elk geval, hoe het ook zij, vanavond luisteren naar die psalm. Het zet ons voor die kernvraag: HEERE, wie zal verblijven in Uw tent en verblijven op Uw heilige berg?

Nog even over die vraag. Ik zei dat goed onderwijs te maken heeft met het oproepen van vragen die je uit jezelf niet stelt. Deze vraag krijg je uit de cultuur, om ons heen, niet mee. Het is niet de vraag die je als je om je heen kijkt of als je op je smartphone kijkt tot je komt: ben je welkom bij God?! Mensen hebben geen boodschap aan God. En als we het bij onszelf houden, bij ons in de kerk. Ik heb de indruk dat het niet een vraag is die wij nou zo vaak stellen. Wie er bij God welkom is…? Hoeveel geestelijke gemakzucht zit er eigenlijk bij onszelf? En hoeveel kan er bij mij en bij u en jou in je leven mee door, dat je denkt: nou ja, niet zo moeilijk doen en zo, hoe werelds is onze levenswandel? Ik las in een rooms-katholieke uitleg: deze psalm heeft iets van een biechtspiegel. Biechten. Dat hebben wij misschien wel een beetje protestants overboord gekieperd. Nou, ja, nee, ook niet: daar is het huisbezoek voor bedoeld. Als die ouderlingen bij je komen, deze winter. Zij moeten vragen naar hoe het is tussen jou en God. Daar moeten ze ook manieren voor vinden. Het is ook een spannende vraag. Hoe zit het eigenlijk tussen God en jou? Wat staat er tussen? Biechten! Dat heeft te maken met, dat ik, dat ik ga beseffen wie ik ben voor God. Voor de Heilige.

Als ik de woorden van Psalm 15 nog eens even proef, vanavond, gemeente: het zijn echte Bijbelse kernwoorden. Je krijgt wel het Bijbelse ABC voorgeschoteld: de waarheid spreken. Daar zitten Bijbelse kernwoorden achter. Je kunt je er niet zomaar vanaf maken vanavond. Dan houd je een heel dun bijbeltje over.

De dingen die genoemd worden, viel me op, zijn dingen die gaan over de praktische levenswandel. De tweede tafel. De omgang met de naaste. Niet de omgang met God. Eerlijk zijn, op goede manier met je vrienden omgaan, geen woekerrente vragen, niet vastzitten aan je bezit, je belofte nakomen. Al dat soort dingen. Misschien zat daar mijn aarzeling wel, wordt het daar niet een beetje moralistisch: wordt het daar niet horizontaal, maar hoe zit het met de verhouding tot God?

Maar als je het Nieuwe Testament ernaast legt, daarom lazen we over de rijke jongeling: Jezus doet precies hetzelfde! Hoe kom ik bij God binnen? Je kent de geboden, zegt Jezus. Daar moet je je aan houden. Die zal niet wankelen voor eeuwig, zegt Psalm 15. Je zult geen overspel plegen, niet stelen, geen valse getuigenis, je vader en moeder eren. Weer over de tweede tafel van de wet. Omgang met de naaste. Heel praktisch. En de apostel Johannes: je kunt het wel hebben over God liefhebben, maar de naaste die je ziet, als je die niet liefhebt, hoe kan je dan God liefhebben die je niet ziet? Aan de omgang met je naaste kun je blijkbaar aflezen hoe je verhouding tot God is. Dat is zo bij de rijke jongeling en in Psalm 15.

De Psalm heeft dus iets van een spiegel. Als je daar in kijkt, wat zie je dan? Ik had eerst opgeschreven: leg je leven er eens naast. Maar ja, ik dacht: dat is echt een domineeszinnetje. Het blijft ook heel snel: leg je leven er eens naast… Ik dacht, je kunt het anders aanpakken vanavond. Pak er eens één zinnetje eruit. U, jij, ik. Je pakt je bijbel. Of vanavond thuis. Je schrijft zomaar een zinnetje op. Je legt het op je bureau of nachtkastje. Om er deze week over na te denken. Pak er eens één zinnetje uit: bijvoorbeeld die oprechte levenswandel, je belofte nakomen of niet roddelen. Kies maar.

Wel eerlijk dan he! Wel eerlijk. Want God vraagt niet naar je goede bedoelingen. Die heb je misschien wel. Misschien ook na de vakantie. Er kunnen momenten dat je tot stilstand komt, hoe doe je eigenlijk dingen, hoe sta je in het leven. Sommige dingen moeten anders. Meer stille tijd houden. Of… Vul maar in. Maar God vraagt ook naar je daden. Goede daden.

Nou, zeg het maar, vanavond. Je hoeft ze niet allemaal te pakken. En als God dan naar je toekomt en zegt: heb je dit gedaan, deze week? Zou je hier mogen blijven? Of als iemand bij de ingang had gestaan en hadden gezegd: wacht even, voor je naar binnen gaat, hoe zit het tussen jou en God? Heb je dat niet gedaan….? Nee, sorry, dan geen plek. Was je oprecht deze week? En hoe zit het met het kwaadspreken? Je bent hier op een heilige plek. De psalm heeft iets van een biechtspiegel.

Ja maar, zegt iemand, als je er zo over nadenkt: wie redt het dan? Wie voldoet aan die eisen? Zelfs als we het hélemaal naar benden bijstellen, pak er ééntje: wie zal verblijven in Uw tent, wonen op Uw berg? Ben je er al eens achtergekomen – ik ga het heel bevindelijk zeggen (dat moeten we ook vasthouden!) – dat de deur vanuit je zelf naar God dichtzit? Dat he! God, ik ben er wel, maar mijn leven, dat lijkt er, als U er naar kijkt, van geen kanten naar.

We kunnen vanavond zeggen: we stellen de eis naar beneden. Dat bedoelde ik net niet. Ja, goed, we leven in 2023. Moderne tijd enzo. Dat kan je niet vandaag zeggen.

Maar God is niet anders. Je kunt niet de eis bijstellen. Dan blijft die vraag. Ik hoop dat u dat voelt: wie redt het dan?!

Ik las een rabbijnse uitleg van Psalm 15. Een van die rabbijnen zegt: als je de psalm leest, voor het eerst, moet je hem toepassen op God. Hij maakt het werkelijk waar. Geprezen zij Zijn Naam! Toen ik dat las, dacht ik: zou die rabbijn dan toch heel dicht bij het evangelie zitten? Want als je die psalm leest, gemeente, en die vraag: wie redt dit nou? Dan moet je toch denken aan Jezus Christus!

Als er Eén is die deze psalm vervuld heeft, in Zijn hele leven. Als er Eén is geweest die oprecht heeft gewandeld. Hij kan Zijn vinger opsteken: oprecht, gerechtigheid beoefend, de waarheid gesproken. Ik heb gedaan, Vader, wat U Mij hebt opgedragen. Zo vol van liefde voor Zijn Vader.

Wie deze dingen doet, zal niet wankelen voor eeuwig. Ja, in Jezus is dat waar geworden.

Als je deze psalm leest en zegt: Heere God, uit mezelf komt het nooit meer goed. Ik kan nooit voldoen aan die heilige eisen. God zegt: Ik stel mijn eisen niet bij. Hij geeft Zijn eigen Kind, van boven naar beneden. Om ons op te halen. Wie zal verblijven in Uw tent?

Dan ben ik bij de Hebreeënbrief. Daar gaat het over: wie mag er bij God komen? Dat heeft te maken met dat offer. Bij die berg mag je ook denken aan Golgotha.

Omdat wij nu, broeders, vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, langs een nieuwe en levende weg, die Hij voor ons heeft ingewijd door het voorhangsel, dat is door Zijn vlees, en omdat wij een grote Priester hebben over het huis van God, laten wij tot Hem naderen met een waarachtig hart, in volle zekerheid van het geloof, nu ons hart gereinigd is van een slecht geweten en ons lichaam gewassen is met rein water.

Zijn voorhangsel, dat is Zijn vlees. Dat gaat natuurlijk over dat heiligdom van God. Stel je voor je komt binnen, mag natuurlijk niet, maar je bent priester, je komt in het heilige terecht, je loopt tegen het voorhangsel aan. Dat zegt: daar kan je niet zomaar komen.

De Hebreeënbrief zegt: dat voorhangsel is gescheurd. Van boven naar beneden. Toen Jezus stierf. Zijn lichaam was als het ware dat gescheurde voorhangsel. Er is een toegang tot de Vader. En we hebben een grote Priester; een Hogepriester over het huis van God.

Ik zeg vanavond: als je Psalm 15 lees – wie mag er bij God wonen? en je leest die eisen – je hoeft je niet op jezelf terug te werpen. Niet: een schepje erboven op, misschien is het volgende week beter. Nee.

Ik mag u in de goede handen van onze Heiland leggen. Dat gebeurt onder de preek. Dat het je verkondigd wordt; dat er een Heiland is. Jezus. Als Psalm 15 je aanklaagt: God, ik red het nooit. God zegt: Ik ga jou redden. Je mag komen. Ik mag u nodigen tot Jezus. Een grote Hogepriester. De Hebreeënbrief zegt: omdat we een grote Priester hebben, laten we tot Hem naderen. Uit jezelf kom je er niet. Als je voor die dichte deur staat, zegt God niet: dat was het dan. Nee. Jezus zegt: Ik heb die deur opengemaakt. Door Mijn eigen bloed. Dat is het evangelie van de verzoening.

Ik ga toch nog even terug naar Psalm 15. Dat laatste klinkt mooi enzo, ik hoop tenminste dat je het mooi vindt. Geef je daarmee toch niet een draai aan Psalm 15? Raken we dan toch niet bij de psalm vandaan? Er staat toch: niet lasteren, niet dit en dat doen. Dat gaat toch over toegangseisen?

Er waren twee dingen die me opvielen deze week:

  • Die tent en heilige berg van God. Tabernakel. Wat gebeurt daar? Dienst van de verzoening. Jazeker. Daar wordt gebeden en geofferd. Gebeden om vergeving. Die tabernakel, tent van God, die berg van God: dat is een zichtbaar teken van Gods genade. Als die mensen die tabernakel zagen, wisten ze: God wil bij ons wonen en Hij is een God van genade. Dat wijst naar Jezus.
  • En dan die naam: HEERE. Heb je het gemerkt? Het is een vraag aan God! HEERE. De Naam van God. JHWH. Ik zal zijn die Ik zijn zal. Ik ben trouw, dat zegt die Naam. God van het verbond. En als je doorleest naar het Nieuwe Testament, dan wordt die Naam toegepast op de Heere Jezus. Paulus zegt: Hij heeft een Naam gekregen boven alle Naam. God past Zijn eigen niet aan, maar Hij geeft Zijn eigen kind. Hij is de HEERE. Hij is de God van genade en vergeving. En je mag bij Hem komen, vanavond. Zomaar, in de stilte van de kerk. Je mag tegen God vertellen dingen die je niet eens hardop zou durven uitspreken, waar je mee rondloopt, wat je dwars zit. Vertellen aan Jezus. Ik zou weer zeggen: pak er maar eer één punt. En dan moet je zeggen: God, er stonden er nog tien, die gaan ook over mij.

Dan zijn we nog niet klaar. Het staat er toch: wie dit doet, zal niet wankelen voor eeuwig. Genade neemt de eis niet weg. Dat is iets voor reformatorische christenen. Het is genade en zo en verder dan, die levenswandel?

Wie deze dingen dóet; heeft dat waarde voor vandaag? Die zal niet wankelen voor eeuwig. In de Hebreeënbrief wordt eerst gezegd: er is toegang door het bloed van Jezus. We hebben een grote Priester. Laten we tot Hem naderen met een waarachtig hart. Nu ons hart gereinigd is van een slecht geweten. Daar komen dezelfde dingen als Psalm 15: je hart gereinigd, je binnenste, je lichaam gereinigd met rein water, je zichtbare leven, je handel en wandel. En wat zegt de Hebreeënbrief dan? Laten we de belijdenis van de hoop onwrikbaar vasthouden. Hij die het beloofd heeft, is getrouw. Hij verandert Zijn eed niet. Hij doet wat Hij beloofd heeft. Al kost het Zijn eigen kind. Golgotha.

Zo achter Jezus aan, komt Psalm 15 terug. Moeten we dat meer tegen elkaar zeggen? Dat het doen van geboden van God, dat je daar een beter van mens van wordt? Niet beter in de zin van: kijk mij eens. Ik preekte hier vanmorgen ook over. Een oude broeder in de consistorie zei: toen ik tot geloof kwam, ben ik gaan zien, wat er fout ging in mijn leven. Fijn jongelui dat jullie hier zitten. Ik moest denken aan die man van vanmorgen. Ik zeg wel eens tegen jonge mensen, zei die man, als je nou eerder God dient, heb je hopelijk later minder dingen waar je last van krijgt. Heel veel ellende, narigheid. Het houden van de geboden, daar word je een beter mens van. Leven van genade, daar knap je van op. Dan krijg je verlangen om God te dienen.

Wie zal verkeren, grote God, In Uwe tent?
Wien zult Gij kronen
Met zulk een onwaardeerbaar lot,
Dat hij, bij ’t heuglijkst gunstgenot
Uw heilig Sion moog’ bewonen.

En dan het vervolg van de psalm. Jezus komt om te vervullen, niet om af te schaffen. Geen slaafse vrees: als ik maar probeer, is er misschien een plekje in de hemel. Nee. Van genade leven. Neem mijn leven, laat het Heer, nou toegewijd zijn aan Uw eer. Dat wel. Dan komt die psalm weer terug. Leven met God. Dat wordt zichtbaar. Ik zeg het nog een keer, voor de derde keer dan: pak er nou eens één uit voor van de week. Als je dat leven met God kent, pak er één uit. Oefen je daar eens in. Dat kwaadspreken bijvoorbeeld. In gerechtigheid beoefenen. Dat een christen iemand is die staat voor recht. Dat de boel niet krom is, niet wegkijken voor onrecht. Niet groot beginnen, maar gewoon in je eigen omgeving: school, werk. Catechismus zou zeggen: het gaat toch om het beginsel van de nieuwe gehoorzaamheid. Het kan niet anders dat als je Christus door het geloof bent ingeplant, dat je vruchten voortbrengt. Leven met God wordt zichtbaar.

Daarom mag ik niet zeggen: Psalm 15 is Oude Testament, dat is achterhaald. Nee. Via het kruis komt de psalm terug vanavond. Kom maar, dicht bij het kruis van Christus. Belijd wie je bent. En leer het om een kruis te zetten door je eigen ik en je eigen begeerten en om te leven, dichtbij God. Ja, dat was die berg des Heeren opgaan: leven dicht bij God. Gewoon op je eigen plek. Vandaag en morgen. Niet voor Jezus uit, dan is er geen doorkomen aan. Maar achter Hem aan. Hem volgen. Een verlangen: om in die heilige gebouwen (dan mag je denken aan de kerk) de vrije gunst die eeuwig God bewoog, mag aanschouwen. Een liefdedienst. Ik zou zeggen: wie volgt?!

Amen.

Och, mocht ik, in die heilige gebouwen,
De vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog,
Zijn lieflijkheid en schonen dienst aanschouwen!
Hier weidt mijn ziel met een verwond’rend oog.
Want God zal mij, opdat Hij mij beschutt’,
In ramp en nood versteken in Zijn hut;
Mij bergen in’t verborgen van Zijn tent,
en op een rots verhogen uit d’ ellend’.

Mijn hart zegt mij, o HEER ,van Uwentwegen:
“Zoek door gebeên met ernst Mijn aangezicht”,
Dat wil, dat zal ik doen; ik zoek den zegen
Alleen bij U, o bron, van troost en licht!
Verberg toch niet Uw oog van mij, o HEER!
Ik ben Uw knecht, zie niet in toorne neer.
Gij waart mijn hulp in al mijn zielsverdriet.
O God mijns heils, begeef, verlaat mij niet.

– Psalm 27 vers 3 en 5 (berijming 1773)

Hervormde Gemeente Reeuwijk, zondag 27 augustus 2023, 18.30 uur. Schriftlezing Psalm 15 en Lukas 18:18-30 en Hebreeën 10:19-25.