Jeremia komt ons in Klaagliederen tegemoet als een vriend in verdrukking en hoop. Halverwege slaat zijn toon om. Door te hopen op de HEERE, Zijn daden te gedenken, te binnen te brengen wie de HEERE is, kan de verzuring en de twijfel worden verdreven. Dan verandert het klaaglied in een hooplied. Gods goedertierenheden en barmhartigheden – meervoud – zijn in Christus elke morgen nieuw en daarom hebben we hoop.
Over hoop!
Gemeente van onze Heere Jezus Christus, het zijn heftige woorden uit Klaagliederen 3. Zijn kracht is vergaan. Mijn glans is stuk geslagen. Misschien herken je dat. Of heb je dat een ander horen zeggen. Het leven heeft zijn glans verloren of de hoop is vergaan of stuk geslagen.
Wie is die man? De man die ellende heeft gezien. Zegt hij zelf. Wat volgt is een klaagzang, litanie, op alfabeth. Hij klaagt zijn nood van a tot z. Hij ligt helemaal overhoop. Dat begint al in hoofdstuk 1. Daar lezen we ook de achtergrond van het boek: de verwoesting van Jeruzalem. De tempel is platgebrand. Het ligt allemaal in puin. Het heet in onze bijbel Klaagliederen. In het Hebreeuws een korte naam: EK. Een dodenklacht. Als iemand is gestorven. Wordt toegeschreven aan Jeremia. Zou kunnen, maakt niet veel uit.
Zijn klacht is wel herkenbaar. Al moeten we voorzichtig daarmee zijn. Dit gaat over Jeruzalem. De stad van God. De tempel is ontwijd. Wel lijnen doortrekken. Chaos in de wereld. Ontreddering door oorlog. Honger. Polarisatie in de samenleving. Je hoeft maar een kwartiertje Kamerdebat te kijken om te weten hoe we eraan toe zijn.
Jeruzalem is een weduwe geworden. Zij die groot was onder de heidenvolken. De verwoesting van de stad is de achtergrond van dit boek.
Ik ben de man die de ellende heeft gezien. Dat is hoofdstuk 3. Dan wordt het persoonlijker. De ellende van een. Het verhaal van een. Dat kan je herkennen, we hebben jaren gehad, dat gaat nog door met die vluchtelingen over de Middelandse Zee, maar weet u die foto nog van dat jongetje, verdronken?! Daar was nou alle ellende in samengevat. Ik heb ellende gezien. Ooggetuige. Ik ben de man die ellende gezien heeft.
Viel me op dat niet het gewone woord voor man wordt gebruikt. Ons woord gabber is er van afgeleid. Je makker, kameraad. Iemand met wie je bent verbonden. Je kunt al gaande met deze man je verbonden gaat voelen. Met zijn verdriet. Dat hij overhoop ligt. En met zijn hoop. In een preek gaat dat zo. Niet wat was het, maar dat er komt verbinding. Verbinding met mij. U moet daarnaar zoeken. Die man van toen en ons leven vandaag.
Hij noemt zichzelf allereerst zo omdat hij zich verbonden weet met God. Hij is Gods vriend. Mag ik dat zo zeggen. Alleen, dat is het probleem met Klaagliederen. Er is niets van deze verbondenheid over. Hij voelt zich verlaten, vooral door God. Hij spreekt in de derde persoon over God. In de derde persoon is vaak niet beter. Hij, Hij, Hij. Jeremia gebruikt de naam van God niet.
Hij heeft het over alsem en gal. Je zou zeggen: hij dreigt erdoor te verzuren. En God is hij kwijt. Hij heeft me geleid in duisternis. Hij is een loerende beer geworden. Hij heeft me mijn tanden op kiezelstenen laten stukbijten. Het is weinig eerbiedig hè. Zo praat je niet over God toch?
Zijn glans is niet alleen weg, ook de mooie woorden zijn weg. Ik vind dat opvallend en confronterend. Een spiegel, vanavond. Ik weet niet hoe het bij u zit. Er kunnen dingen zitten waardoor je verzuurt. Alsem en gal en zo. En dat het eruit komt. Voorbij mooie woorden. Het is soms allemaal zo netjes. Ook in de preken. Zo burgerlijk. Het klopt allemaal. Worstel je weleens met God? God, ik… Ik snap er eigenlijk niets meer van. Wie bent U eigenlijk? Psalm 73: zou God van mijn droevig lot weten? Wat je in de weg zit en wat je dreigt te verzuren, moet je niet achter je kiezen houden. Van a tot z. Geen mooi gedicht van maken. Uitroepen. En uitbidden.
En dan gebeurt er iets opmerkelijks. De toon slaat om. Goed is de HEERE die Hem verwachten. Er zit een persoonlijke aanspraak in. Groot is Uw trouw. Uw barmhartigheid is elke morgen nieuw.
Dat zit in dat woordje hoop. Dat valt een paar keer. Dit zal ik mij ter harte nemen, daarom zal ik hopen. Mijn kracht is verdwenen. Mijn hoop op de HEERE is vergaan, zei hij eerder. Nu anders. Mijn deel is de HEERE. Daarom zal ik op Hem hopen. De klaagzang wordt doorbroken.
Hoe kan dat? Hoe raak je van je twijfel af? En verzuring af? Dat heeft te maken met bekering. Het woordje valt letterlijk in de tekst. Dit zal ik mij ter harte nemen. Dat nemen betekent: bekeren, inkeren. Hiermee zal ik terugkeren naar mijn hart toe. Hiermee zal ik me bekeren. Waarmee dan? En waarvan? Maar wat moet je meenemen als je je bekeert? Niet alleen maar je zonden belijden en het goede pad gaan. Maar ook de dingen van God te binnen brengen.
Waarmee dan? Dat het de goedertierenheid van de HEERE is dat we niet zijn omgekomen en dat Zijn barmhartigheid niet is opgehouden. Die woorden moeten we proeven. Het woord goedertierenheid en barmhartigheid gebruiken we morgen niet. Het is bijbeltaal. Belangrijke taal. Geseth. Een woord dat je niet met een woord kunt vertalen. Verbondstrouw, liefde, warmte, goedheid, genade. Dat is geseth, goedertierenheid. Je kan zeggen, wat gebeurt er nou, je zou zeggen, joh, de omstandigheden zijn moeilijk, maar gelukkig is God er ook!
God houdt Zijn verbond. Dat is waar hè. Ik ga niet zeggen dat je niet op Gods goedertierenheid mag vertrouwen. Natuurlijk mag je hogerop zien. Goedertierenheid van God. Er vielen een paar dingen mij op. Er is meer aan de hand.
Wat ziet Jeremia dan? Jeremia, waar zie je die verbondstrouw dan? Als de boel in puin ligt in je leven? Waar komt die puin vandaan? Die heeft te maken met de zonde. Laat ieder klagen over de zonde. Laten we terugkeren tot de HEERE. Hoe kan hij een beroep doen op de goedertierenheid? Het verbond heeft altijd twee dingen in zich: wraak en zegen. De wraak is er ook.
De stad Jeruzalem ligt in puin. God heeft geen verplichting tot Zijn volk. Toch het woordje: goedertierenheid. Al maken wij er een puinhoop van. Al lopen wij vast. God loopt niet vast met ons. Nochtans. Liefde, trouw, vriendschap. God komt uit zichzelf. Hij neemt redenen uit zichzelf. Hij kijkt niet of er eraan toe zijn of genoeg gebeden hebben of genoeg geloven. Nee. Ondanks ons. Al verdien jij het niet. Ik kom toch.
En barmhartigheid. Dat betekent moederschoot. De liefde van een moeder. Het kind onder haar hart draagt. Dat je hart in brand staat van liefde. Zo is God.
Jeremia zegt: ik neem het me ter harte. Ik vergeet het niet meer. Prachtig vertaald. Goedertierenheid en barmhartigheid. Is toch niet goed vertaald. Het staat er in het meervoud. Goedertierenheden en barmhartigheden. Meervoud. Je gaat begrijpen wat erna staat. Ze zijn elke morgen nieuw voor mij. Uw trouw is groot. Daarmee komt de dichter uit bij God. We zijn niet omgekomen. De Naardense bijbel vertaalt: het is niet met ons gedaan. Ik dacht het wel, maar het is niet gedaan.
Wel opvallend dat er niet staat over succes en voorspoed; nee, Jeremia zegt: we zijn er nog. Kaal overleven, las ik ergens. Kaal overleven. Om Jezus’ wil, zeg ik erbij. Want kijk, als het over goedertierenheid en barmhartigheid gaat, moet het toch gaan over Jezus?! Daar zie je wat dat ten diepste is. God geeft Zijn Zoon aan een wereld die Hem haat. Voor zondaren komt Hij. Hij hing aan het kruis. Hij betaalde. En verzoende onze schuld voor God. Niet proberen er iets van te maken. Hopen is dat je verloren en aangevochten bestaan en twijfelende bestaan tegen het kruis van Jezus aankomt. Daar tegenaan kruipt. Jezus als je enige hoop. De HEERE is mijn deel, zegt mijn ziel. Goed is de HEERE voor wie Hem verwacht. Voor wie zijn hoop op God stelt. Het is geen tevergeefse hoop. Het is geen slag in de lucht maar een slag tegen het kruis.
We hebben gezien, het gaat van een klaaglied naar een hooplied. Het gaat over hoop. Het staat er mooi, vers 21. Ik zal dit ter harte nemen en daarom hopen. Op wie? Hopen als een levenshouding. Dat helpt tegen het verzuren. Niet alleen maar, ik probeer het zonnig in te zien. Nee. Ik breng de goedertierenheid en barmhartigheid van God te binnen. Dat God in Jezus je redder is. Daar gaat je zuur van weg. De HEERE is mijn deel.
En dan vers 24, dan lees je dat opnieuw (dat zinnetje uit vers 21): daarom zal ik op Hem hopen. Daar staat wel, op wie ik hoop. Mijn hoop is geen slag in de lucht. Ik hoop op U, HEERE. Op de God van het verbond. En dan vers 26: het is goed om te hopen en stil te wachten op het heil van de HEERE. Het gaat als het ware open, als een bloem. Te hopen – op de HEERE te hopen – op het heil van de HEERE te hopen. In dat heil, daarin schemert de naam van Jezus door. Yeshua. Goed om op Hem te hopen. Temidden van deze wereld. Temidden van je ontreddering. Ik mag zegggen: je mag op God hopen. Je doet er goed aan op Hem te hopen. Daar doe je nou goed aan. Om het vanavond gewoon eens te proberen en te zeggen en het weer te zeggen en je erin te oefenen. Romeinen 8 hoor ik, als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? Hoe zal God, die Zijn Zoon niet gespaard heeft, ons alle dingen niet schenken met Hem? Mag je terugdenken aan Dankdag. Niets kan ons scheiden van de liefde van God. De HEERE is mijn ziel, zegt Jeremia.
Als ik vanavond die gabber, die vriend van God zie, zeg je dan mee, dankuwel Jeremia. U bent vanavond als een vriend in de nood. Uit een andere tijd. Dat je me wijst op God. Dat ze, die Schriften, me brengen bij Jezus.
Bij het kruis van Jezus mag je hopen en bidden. Die gabber wordt je broeder in verdrukking en in de hoop. Bij het kruis van Jezus mag je hopen en bidden.
Omdat Gij mijn hart doet branden,
omdat Gij mij zo bemint,
hef ik, Heer, tot U mijn handen:
Vader, zie ik ben uw kind.
Wil mij de genade geven,
U te dienen, hier en nu;
God die liefde zijt, aan U
vast te houden, heel mijn leven,
tot ik U na deze tijd
liefheb in der eeuwigheid.
Amen.
De lofzang klimt uit Sions zalen
Tot U met stil ontzag;
Daar zal men U, o God, betalen
Geloften, dag bij dag.
Gij hoort hen, die Uw heil verwachten,
O Hoorder der gebeên,
Dies zullen allerlei geslachten
Ootmoedig tot U treên.– Psalm 65 vers 1 (berijming 1773)
Hervormde Gemeente Reeuwijk, Dorpskerk, zondag 6 november 2022, 18:45 uur. Schriftlezing Klaagliederen 3 : 1-26 en Romeinen 8 : 31-39.