De dichter van Psalm 131 heeft zijn ziel tot rust gebracht – bij God. Onrustig als we zijn, kunnnen we alleen rust vinden bij God. De dichter zingt ervan: dat hij niet meer trots en hoogmoedig (de paradijszonde) is, en niet meer wandelt in te hoge dingen. Hij is als een peuter bij zijn moeder op schoot – zo aan de voeten van Jezus. Het is belangrijk om (de inhoud van) deze Psalm uit ons hoofd te leren, onszelf toe te spreken en onze ziel te egaliseren én het in alles van Hem te verwachten.
Worden als een kind
Gemeente van God te Nijkerk bijeen, jullie weten allemaal wel dat de eeuwen door de psalmen mensen hebben gefascineerd. Niet dat andere bijbelgetrouwe liederen te negeren zijn, maar psalmen verduren toch de eeuwen. In alle culturen trouwens hebben de psalmen mensen aangesproken. Ik herinner me een brief van mijn oudste zoon, 18-19 jaar, hij schreef me: pap, wat zijn de psalmen toch mooi. In de zin van: echt, rauw, ruw, waar. Ik hoop dat ik dat vanmorgen kan bewerken. Daar hebben we om gebeden. Dat je huiswaarts keert en dat je zegt: wat mooi en wat waar ook.
Mensen uit alle culturen en van alle leeftijden kunnen zich erin herkennen. Het is geen taal van lang vervolgen tijden. Nee, de taal van het hart. Reactie van mensen op God. Dankbaar. Reactie op de aanwezigheid van God – soms plotseling. De Heere was daar – en dat er dan een psalm gemaakt wordt. Een reactie op het zwijgen. Waar bent U? Hoe lang duur het nog? Reactie op Gods spreken. Soms hoor je als het ware de psalmist fluisteren en klagen, schreeuwen ook. Lachen ook. Psalmen, ze kennen de psalmen van verdrukking, angst. Enfin, hoogten en diepten vinden we erin terug.
Neem die 131e Psalm. Een hele korte psalm om te lezen. Ik moet heel eerlijk zeggen – maar een van de langste psalmen om te leren. Een kinderlied, voor ouderen en jongeren. Je bent er niet te oud of te jong voor. Niet kinderachtig, moet ik gelijk zeggen. Ik hoop dat we dat ook na vanmorgen beamen.
Volgens het opschrift is het van David. Andere handschriften missen het opschrift. De mening van oudtestamentici lopen uiteen. Ik geloof dat de zaken wat vervaagt zijn – ik vind dat eigenlijk wel mooi. Dat mag betekenen: je mag jezelf herkennen. Als er stond: een psalm van David, toen hij dit en dat… Dan zeg je: in die omstandigheden ben ik niet. Maar het alles wat vaag. Daarom kunnen we ons er makkelijk in herkennen. Ook in onze dagen. Dat we meegenomen worden. Dat we gaan meezingen en meebidden in de omstandigheden van juli 2019.
Psalm 131. Ik vind het een plaatje. Een parel in het psalmenboek. Een kind bij zijn moeder op schoot. Zo lekker tegen mama aanliggend. Zo met je duim in je mond – doe je het nog wel eens? Tot rust komen bij mama. Lekker tevreden, ontspannen. Even helemaal weg te zijn. De wereld om dat kind heen is er wel, en tegelijk ook niet meer.
Heerlijk beeld voor de vakantie. Een paar weken er tussen uit. Misschien bent u al geweest. Misschien verkeert u hier als vakantieganger. Even er tussen uit. Leven in het moment. Niet je gedachten telkens weer elders. Even helemaal niks. Geen gestress. Geen gezeur van wat dan ook. Geen gedoe. Als een kind bij moeder op schoot. Duim in de mond. Wie wil dat niet? Ik zie geen vingers.
Laten we het plaatje eens wat scherper bezoeken te krijgen. De borst ontwend, staat er. Dat is in die tijd een kind van 2-3 jaar. Een peuter. Lekker tegen moeder aanliggend. Rustig. Gevoed. Eerst was het kind een zuigeling. Een zuigeling, als je die goed gadeslaat, die de borst zoekt, een en al onrust. Die moeder brengt dat naar de borst toe. En dan weer rustig. Borst kwijt, dan weer onrust in het leven van die zuigeling. Maar nu is het kind tot rust gekomen. 2, zeg maar 3 jaar. Vertrouwd op zijn moeder. Het komt goed. Op schoot, zei ik, of: aan de rokken schuilend. Achter moeder. Verder niks. Zo is het goed.
David, hoe is het zover gekomen dat het nu zo is? Lees dan eens vers 2 met mij. Voorwaar, ik heb mijn ziel tot rust, tot stilte, gebracht. De dichter heeft dus iets gedaan. Het is niet vanzelf gekomen dat ik er nu zo aan toe ben. Let op dan in deze psalm tot 7 keer toe sprake is van ‘ik’ en ‘mijn’. Terwijl de naam van de Heere maar 2 maal genoemd wordt. Onze wenkbrauwen kunnen dan fronsen. Dat klinkt niet goed?! Nou, gemeente, het klinkt heel goed. Het begint met de naam Heere. Ik heb het zo gelezen. Heere! En waar eindigt de psalm mee? Israël hope op de Heere. Van a tot z de Heere. En daar tussen in: ‘ik’ en ‘mijn’. Als dat nou eens ook zo bij ons zo is. Van a tot z de Heere. En daar tussen jezelf, ik, mijn. Zo schuilgaan achter die machtige naam, achter de Heere zelf.
Trouwens, de dichter spreekt de Heere dus zelf aan. Hij spreekt uit wat er in zijn hart leeft. Voor de oren van de almachtige. Met alles wat hij is, heeft en ervaart. Hij verschijnt voor Gods aangezicht. Onze behoeften, dagelijks. Zoekt dagelijks Zijn aangezicht! Vakantietijd: zoek dagelijks Zijn aangezicht. Heere, luister naar me, zegt de dichter. Wat is er dan, Mijn kind?
Nou, en dan? Ik heb mijn ziel tot rust, tot stilte, gebracht, zoals een peuter bij zijn moeder. Nu is het stil. Maar het was o zo anders. Een al onrust in mijn hoofd en hart. Zo gestrest. Het ging van binnen zo tekeer. Ja, ons leven, gemeente. Hoe is het er vaak aan toe? Ik wil mezelf ook wel wat blootgeven. Een mens als u en jij. Ons leven soms als water. Vlakbij Bodegraven de Nieuwkoopse Plassen en Loosdrechtse Plassen. Het kan heel gladjes zijn, de rietkragen zo langs het water, struikgewas en wat bomen, maar o wat kan het ook spoken, als het windkracht 8 en 9 is. Dat die rietkragen zich diep buigen en de bomen zich bewegen, vervaarlijk zwiepend. Dat het water dan heel grauw en donker is. Diep, vol schuimkoppen. Dat kan op de Reeuwijkse Plassen. Ons leven. Zo kan ’t wezen. Het kan ook zo ineens anders zijn. ’s Morgens vroeg of ’s avonds, als de wind is gaan liggen. Het water spiegelglad. Riet rechtop. Onbeweeglijk. De bomen stil. Die bomen staan als het ware te mediteren onder een open hemel. Vrede en rust. Zo is het wel in mijn leven – misschien herkent iemand zich wel daarin.
En dan dat 2e vers. Voorwaar, ik heb mijn ziel tot rust en stilte gebracht. Wat waren de dingen die hem onrustig maakte? Dat staat er niet precies. Maar uit vers 1 kunnen we wel wat wijzer worden. Lees maar mee. Er waren dingen die te groot en te hoog gegrepen waren. Met als gevolg: zorgen, ambities, plannen die hij niet kon waarmaken (maar die hij toch wilde). Ach, arme ziel… Mijn hart, hoogmoedig. Gemeente, wij hebben een ziel. Laten we dat eens naar voren haren. Onze ziel, dat is ons binnenste. Ons innerlijk. In Bijbelse taal: ten diepste wie we zijn. Wetenschappers zeggen: wij zijn ons brein. Slaaf van ons brein. Producten van onze opvoeding en omgeving. De bijbel zegt: wij zijn een ziel. Wie zijn ziel verwaarloost, die wordt onrustig. Die is niet als een peuter, zo stil aan de borst van moeder, liggend, of aan haar rok hangend. Maar die is net als een zuigeling, zo driftig en onrustig. Alsof de dichter zegt: ik ben een tijd onverzadigbaar geweest. Op zoek naar bevrediging van al mijn verlangens. Ik wilde alles – en het liefst meteen. Maar daar heb ik nu mijn buik vol van. Voorwaar, ik heb mijn ziel tot rust gebracht.
Hoe doe je dat dan? Nu moet ik oppassen wat ik zeg – ik hoop dat u mij goed begrijpt. Als u medicijnen slikt, en de dokter schrijft dat voor, dan is dat goed, ik ben geen arts in die zin. Maar wee de mens die alleen maar op de arts afgaat en Psalm 131 niet slikt. De dokter zegt om tot rust te komen: pillen, kalmeringstabletten. De psycholoog zegt: ach, allemaal wat rustiger aandoen, boek een vakantie, waar ga je met de herfst naar toe, heb je je wintersport al geregeld (terwijl je van de zomer nog moet gaan). Ik denk nog aan mijn lieve ouders. Die gingen eruit toen ze 70 waren. Andere tijd, dominee. De ziel.
Augustinus heeft het gezegd: onrustig is ons hart, totdat… Totdat. Hoe wordt het dan anders volgens u? Nou, niet volgens mij. Maar leren volgens de Heilige Schrift. Dat is: de Heere aanroepen. Dat is het eerste medicijn. O, Heere. In je benauwdheid. In de stress. God aanroepen. Dat is één.
Zie ook het slotvers. Ook daar staat die naam geschreven. Daar wordt Israël aangespoord om het alleen van de Heere te verwachten. De Psalm op spanning gebracht.
Dan begint de Psalm met 3 ‘nieten’. Niet: hoogmoedig, trots, wandelen in dingen die te groot en te wonderlijk zijn. Dat kom je ook vaak tegen in ‘onschuldpsalmen’. En ook bij Job. Die zijn onschuld wil bewijzen. Die vrienden zeggen: jij hebt. En Job zegt: niet ik, niet ik, niet ik. De dichter legt zijn hart bloot.
Het hart Ogen worden ter sprake gebracht. En de wandel. Eerst het hart. Waar de plannen gemaakt worden. Motor van het leven. Het hart, zetel van ons kennen en onderkennen. Heere, mijn denken wordt niet bepaald door trots en hoogmoed. Datzelfde geldt ook van de ogen. Het leven inkijken en tegen het leven aankijken. Trots en hoogmoed perverteert ons mensen. Het doet ons bij God vandaan gaan – het is de paradijszonde bij uitstek. Trots en hoogmoed.
De dichter zegt: daar ben ik niet meer thuis. Maar thuis bij de eenvoudigen en ootmoedigen. Dat blijkt ook uit de levenswandel van deze mens. Ik wandel niet in zaken die te groot zijn. Erebaantjes, nog hoger op, aanzien. Ga niet zeggen: je mag toch wel carrière maken. Natuurlijk veel goeds om verder te komen. Maar. Ik zou wel eens met mensen uit uw midden willen spreken, die zeggen: zo ging het ook in mijn leven, maar het heeft me ellende opgeleverd. Ik ben onrustig geworden, altijd druk, stress… Laten we eens eerlijk voor God en elkaar zijn, gemeente. De woorden groot en wonderlijk worden ook gebruikt voor de werken van God. De mens verheft zich boven zijn naaste, met een verwaand hart. Hoe zorg je goed voor je ziel?
Dan staat er treffend in vers 2: voorwaar. Een eed. Zeker weten, heel stellig. Ik heb mijn ziel geëgaliseerd. Tot rust en stilte gebracht. Wat in mijn ziel hoog uitstak, heb ik eraf gehaald. Die trots en hoogmoed, weg ermee. Teruggesnoeid. Mijn ziel is nu als een vlakke akker, waarin het goede zaad van Gods Woord heilzaam en wederbarend valt. Ruimte voor God. Wat mooi! Een gesprek, zo te voeren. Ja, niet alleen met God, een gesprek, maar dat je ook met jezelf voert. Doen we dat wel eens gemeente? Niet alleen door je vrouw laat aanspreken (dat is ook heilzaam; ook door je man; of je kinderen, vaders en moeders!), maar ook dat je jezelf aanspreekt, toespreekt. Ik bedoel zelfs: dat je jezelf aanpakt. Dat kom je in de bijbel vaker tegen. Mijn ziel! Ook in de positieve zin. Psalm 103: loof de Heere, mijn ziel. Hier: ik heb mijn ziel tot rust en stilte gebracht.
Hoe? Door in de eerste plaats dingen te laten. Door niet hooghartig door het leven te gaan. Niet uit de hoogte op mensen neer kijken. Dat niet meer. Voegt u bij nederigen, zegt Paulus. Niet bij de hoge dingen. Een les voor ons, in de 21e eeuw. Hou het klein en eenvoudig. Leef niet grenzeloos. Maar bewaak je grenzen. Dat is echt niet eenvoudig, ook voor mij niet. We hebben de wind tegen. Wat in vers 1 afgewezen wordt, wordt in onze cultuur hoog geprezen. Trots, een hoge dunk van jezelf. Wat wordt ons gezegd: Denk groots. Dat! Presteer het onmogelijk. Haal het maximale eruit. Je leeft maar een keer. Enzovoort, enzovoort. Vooruit komen in je leven, boven jezelf uitstijgen. Pakken wat je pakken kan. Alles in eigen hand hebben. Nog groter huis, nog mooiere auto. We maken elkaar gek. Dat heet vandaag assertief zijn. Dat heet… vul het maar in. Het was een zonde, het is vandaag een deugd geworden. We voelen allemaal de druk om erin mee te gaan.
Dan Psalm 131. Nee. Nee. Nee. Niet, niet, niet. Zo komt je ziel niet tot rust. Zo kom je niet tot de stilte. Maar worden als een kind – bij zijn moeder. Dat valt voor ons, grote mens, niet mee. We kunnen eerder een storm tot bedaren brengen dan dat we zelf rustig worden. Dingen gewoon laten. Die promotie op je werk, nee. Je denkt aan je lieve vrouw (of man, of kinderen). Nee. Meedoen met je familie die ook allemaal… Nee. Nee.
Het is niet alleen een kwestie van ‘nee’ zeggen. Het is ook ‘ja’ zeggen. Kom tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt. En Ik zal u rust geven. Kunt u daarover spreken? Toen ik ‘ja’ zei? Of vindt u dat evangelisch, dat je daarover spreekt met elkaar. Hart onrustig, vol van zorgen. En toen hoorde ik Jezus zeggen: kom tot Mij. Laat ik dat nou vergeten zijn, wat komen is. Ik vluchtte tot Hem, met al mijn onrust. Met mijn hoogmoed en paradijszonde. Je ziel stil maken. Dat is je afstemmen op Jezus Christus.
Het is misschien de hartekreet uit Psalm 131 uit de mond van de Heiland horen. Zijn hart was niet hoogmoedig. Zijn ogen waren niet te trots. Hij wandelde niet in dingen die Hem te groots en te wonderlijk waren. In alles verzocht geweest- ook in de dingen waarin wij vallen. Hij bleef staande. Hij heeft dit lied doorleefd en uitgeleefd. Hij kwam uit de heerlijkheid. Hij rustte aan het hart van de Vader. Als kind van de Vader. Hij daalde neer om ons mensen en om onze zaligheid. Hij daalde neer in mijn onrust.
Psalm 131. Aan Zijn voeten, gemeente, studeren we de psalm in. Het orgel stokte. Ik dacht: nu ben ik voorganger en voorzanger. Jezus is de voorganger. Hij is de voorzanger. Psalm 131. Aan Zijn voeten, de hoogste en heerlijkste plek om het te leren. Onder elkaar, niet hoogmoedig, maar zachtmoedig. Niet meer wandelen in onze tijd in de hoge dingen, maar in de nederige. In de weg van Jezus gaan. Niet de weg van streven. Maar de weg van sterven. Sterven aan mijn oude ik. En opstaan met Jezus, in dat nieuwe leven. Dan vinden we rust. Rust voor ons hart. Loskomen van directe behoeftebevrediging. Niet slaaf van je hartstochten, je begeerten, hoogmoed, angst, verwachtingen van anderen. Dominees hebben daar ook last van – ik denk, gemeenteleden ook. Maar leven als dat kind. Op schoot bij mama. Met de duim in de mond. Aan Gods hart, aan Zijn hand.
O zeker, dat is een oefening, gemeente. Ik heb het ook niet op zak, om het zomaar te zeggen. Ik denk aan broeder Asaf, in Psalm 73. Wat was het toch in zijn leven verschrikkelijk. Bijna uitgegleden, zegt hij. Zo bitter. En zo verbitterd. Ik kon de dingen niet begrijpen waarom de dingen gingen zoals ze gingen. Een en al onrust. Misschien zit jij hier wel: een en al onrust. Dominee, u moest eens weten… Dan helpt een knuffeltje echt niet. Of dat iemand zegt: kop op hoor… Dan heb je geen behoefte aan een pleistertje. Je zult maar gebrokenheid hebben in je gezin. Je kinderen die los van God raken. Je zult maar te horen dat je ernstig ziek bent. Of een geliefde.
Wat kun je met het kinderlied van Psalm 131, als de pijn er diep inhakt? Een mooie psalm, maar voor mij te hoog gegrepen?
- Hij is klein. Leer ‘m toch vanmorgen. Al kun je er vanmorgen misschien niet bij. Maar misschien overmorgen. Of volgende week. Of in de nacht, als je doorwaakt de psalm eens gaat herhalen. Heere, mijn hart, ogen, wandel. Dat je je vakantietijd gebruikt om te egaliseren. Psalm 131, een van de 150 psalmen. Andere psalmen spreken andere taal. Maar toch, leer ‘m. Dat is het eerste wat ik tot slot zegt.
- Ten tweede (bij wijze van samenvatting): jezelf toespreken. Jezelf onder handen nemen. Ik ontmoet te weinig mensen die dat doen, ook in het pastoraat. En die ander, en mijn moeder en vader… Vaders en moeders kunnen een verschrikkelijke invloed hebben, dat weet ik zeker. Maar als je nou je levenslang met je moeder of vader moet worstelen… Maar kun je nooit eens voor Gods aangezicht in de spiegel krijgen? Mijn ziel, hou er eens mee op. Mijn vader en moeder kan ik niet meer veranderen. Maar Heere, mijn ziel…! En dat je de toevlucht neemt tot Hem, die alles kan veranderen, te beginnen bij mezelf. Dan kijk je anders naar je vader, moeder, broer, zus, je vult het wel in he. Je ziel tot rust en stilte gebracht.
- En drie. In dat alles het van Hem verwachten. Die zegt: Ik zal je rust geven.
Nou, en dan het derde vers. Dan gun je het iedereen! Dan roep je het iedereen toe. Israël voorop. Israël, hoop op deze God! Van nu aan tot in der eeuwigheid.
Ik wil eindigen met een gedicht. Het is mij zeer dierbaar. Gemaakt door dr. H. van ’t Veld uit Ede (hij leeft nog). Gemaakt voor zijn lieve vrouw, in omstandigheden wat u wel aanvoelt, als je dit lied hoort.
‘Kom maar, mijn kind, hier mag je schuilen
en zeggen al wat je bezeert
bij Mij is plaats om uit te huilen
Ik droog straks al je tranen weer.
Kom maar, mijn kind, hier is Mijn liefde
al doet het leven telkens pijn
vergeef, vergeet maar wat je griefde
Mijn zachte troost zal bij je zijn.
Kom aan Mijn hart, Ik zal verwarmen
wat in jouw dagen is verkild
vlucht bang en moe maar in Mijn armen
Ik ben het, die de onrust stilt.
Hier zijn Mijn handen, kind,
zij vouwen zich om jouw beide handen heen
bid maar om moed en om vertrouwen
en weet: Ik laat jou nooit alleen.
Kom ook, wanneer je niets kunt vragen,
voor elke verdere stap te moe,
Ik zal je door het donker dragen
Kom maar, mijn kind, naar Mij toe.’
Amen.
Hervormde Gemeente Nijkerk, zondag 28 juli 2019, 9:30 uur. Schriftlezing Psalm 131.